Ingestuurd door Jonadab Akkerman op 22 juli 2021
Graag wil ik u in het kort het verhaal vertellen van mijn tante, Renske Akkerman. Ze heeft in 1940 korte tijd gevangen gezeten in Scheveningen. Later heeft ze -vanaf oktober 1942- in het concentratiekamp Ravensbrück gevangen gezeten (waar ze in het laatste jaar van de oorlog in de huishouding van Himmler gewerkt heeft) en in de laatste weken vóór de capitulatie van Duitsland nog in de kampen Sachsenhausen en Dachau. Ik zal me hier beperken tot haar verhaal voor zover het met het ‘Oranjehotel’ te maken heeft.
Renske werd op 27 mei 1919 geboren in Gersloot (Friesland). In 1939 werd ze Jehovah’s Getuige; ze was meteen ook heel actief in het evangelisatiewerk van de Getuigen. Op 19 september 1940 viel de Gestapo binnen in de boerderij van haar ouders, en Renske en haar broer Johannes -die ook een actieve Getuige was- werden meegenomen. Na een nacht in de politiecel in Heerenveen werden ze de volgende dag naar Scheveningen gebracht.
In Scheveningen deelde mijn tante een cel met een andere vrouw. Ze werd in de weken daarna heel vaak verhoord, soms bijna dagelijks, en dat vaak urenlang. De verhoren werden gedaan door SS-Scharführer Friedrich Engelsman die zich speciaal bezighield met Jehovah’s Getuigen. Hij wilde informatie over andere Getuigen, en vooral wilde hij informatie over Arthur Winkler die toen de leiding had over het werk van de Getuigen in Nederland. Omdat ze nog zo jong was en de enige vrouwelijke Getuige die toen in Scheveningen gevangen zat, hoopte hij haar door listige vragen aan het praten te krijgen. Ze is niet mishandeld; de behandeling was toen, aan het begin van de oorlog, nog relatief mild. (Later, vooral vanaf februari 1941, zou dat veranderen en zouden de Getuigen ook vaak fysiek mishandeld worden.) Mijn tante vertelde dat de eerste verhoren met behulp van een tolk plaatsvonden, maar toen Engelsman merkte dat ze het Duits redelijk beheerste, gebruikte hij die tolk niet meer. ‘Dat gaf mij af en toe wat extra bedenktijd’ zei mijn tante, ‘want soms deed ik net alsof ik hem niet begreep, waardoor ik wat meer tijd had om over mijn antwoord na te denken’. Ze heeft tijdens die verhoren niemand verraden.
In december 1940 werd mijn tante, samen met andere geloofsgenoten, weer vrijgelaten met het dreigement dat ze, als ze weer betrapt werden, in een concentratiekamp terecht zouden komen. Dat is in haar geval dus ook gebeurd.