Persoonsgegevens
Voornaam | Hubertus Antonius |
Achternaam | Rademaker |
Geslacht | Man |
Beroep | Vliegtuigmonteur |
Geboren | 19 maart 1918 in Leiden. |
Overleden | 10 september 2010 in Gent (B.). |
Reden arrestatie | Jehova's Getuige |
Gearresteerd op | 20 maart 1943 |
Oranjehotel
Datum in Oranjehotel | 20 maart 1943 |
Oranjehotel verlaten | 14 april 1943 |
Cel(len) | 575 | Een cel adopteren? Bekijk de mogelijkheden |
Vervolg | Vrijheid |
Bijzonderheden | Jehova's Getuige, nummer 100 (men gebruikte nummers ipv de namen, zoveel mogelijk om elkaar te sparen) |
Ingezonden verhalen over Hubertus Antonius Rademaker
Ingestuurd door de heer Paulus Rademaker.
Mag ik me voorstellen? Ik ben Hubertus Antonius Rademaker, zonder “s”, terwijl mijn vader zijn naam wel met een ‘s’ moest schrijven! Maar: noem me maar Huub … .
Ik trouw op 29 maart 1940 met Anna Smit, juist voor het uitbreken van de 2de wereldoorlog.
In juni 1940 komen mijn vrouw en ik in contact met Jehovah’s Getuigen.
Na een serie besprekingen beginnen we in augustus met anderen over ons nieuw gevonden geloof te spreken. Kort daarna worden we volledig in water ondergedompeld, gedoopt. Vanaf dan zijn we opgedragen en gedoopte Getuigen van Jehovah.
Maar we waren niet alleen in Den Haag!
In de oorlog mochten we geen, of zo weinig mogelijk persoonsgegevens vrij geven. Namen kenden we met moeite van elkaar, en dat respecteerden we. Wij kregen nummers: mijn vrouw (Anna Smit) was nummer 99 en ik was nummer 100. Dat was wel grappig, want mijn nummer, 100, was in het Haags een synoniem voor … de WC. Er waren 110 verkondigers (actieve Getuigen) in Den Haag en omgeving, de nummers waren een soort schuilnamen.
Al eerder zijn mijn moeder en zus Deliana Getuigen geworden, waarbij Deliana zich extra nuttig wilde maken als koerierster. Door hen ben ik met Getuigen in contact gekomen. Als je haar wilt leren kennen, kijk er is een stukje over haar geschreven.
Mijn moeder, weduwe Janna Rademakers-Wijma wordt opgepakt omdat zij haar huis openstelde om er Bijbellezingen te laten doorgaan, voor uitgenodigden – deze vergaderingen waren niet openbaar, niet toegankelijk voor iedereen. De politie zal “getipt” zijn geweest en daardoor komt ze in het Oranjehotel terecht, onder haar meisjesnaam - Wijma -.
Omstreeks dezelfde tijd wordt Delia, zoals wij Deliana ook noemen, gearresteerd. Zij wordt bij een controle in Lopik aangehouden, in het bezit van de ondertussen verboden Wachttorenlectuur.
Via een omweg, Lopik - Utrecht - Amsterdam komt zij in dezelfde periode als moeder, ook in het Oranjehotel. Als bij een toeval kwamen ze bij elkaar in dezelfde cel terecht. Het is wel bijzonder: familie werd gescheiden gehouden, maar dit viel in eerste instantie niet op, omdat beiden met een andere achternaam ingeschreven waren.
Moeder Rademakers-Wijma komt op 15 december ’42 vrij, maar dan is Delia al een maand of 2 verhuisd - naar een ander detentiecentrum, zoals wij veronderstelden - om haar van moeder te scheiden.
Dan, 3 maanden later: mijn moeder zit sedert 15 maart voor de 2de keer gevangen.
Op 20 maart 1943 ondernemen een aantal Jehovah’s Getuigen een actie om mijn moeder Janna Wijma, en anderen vrij te krijgen, waaronder ook mijn eigen zus Delia - van wie we al maanden lang niets hebben mogen horen. Ook mijn vrouw Anna was bij deze actie aanwezig. Daarvoor boden wij ons aan op het Binnenhof 7, een centralisatie van verschillede politiediensten. Hoe verliep ons “plan”?
Direct werden wij door de Grüne Polizei, officieel bekend als: de Ordnungspolizei, gevangen genomen.
We werden daarna overgeleverd aan de SD, de Sicherheits Dienst en naar het Oranjehotel afgevoerd. Mijn vrouw Anna komt gelukkig snel vrij! Wij hebben een klein kind, Martin, hij was op 28 april ’41 geboren, dus nog net geen 2 jaar oud!
Mijn hechtenis gaat gewoon door. Ik word in onzekerheid gehouden en zal enkele weken op “hotel” verblijven, in een cel van 4x2m, samen met tot wel 4 andere gevangenen.
Er was één houten bed, een brits, tegen de muur.
Daar heb ik in totaal met een man of 10 gezeten, maar niet meer dan met 3, 4 sommige cellen met uitzonderlijk 5 tegelijk, er was regelmatig een verloop. De medegevangenen waren “vogels van allerlei pluimage”.
Dat wil zeggen: zwarthandelaren, verzetsmensen, communisten, plegers van misdrijven, noem maar op.
Ook van allerlei gezindten, ook die volledig onschuldig waren of niet berecht zijn.
Wat slapen betreft: de meest voorkomende regeling was dat de "celoudste" (degene die er het langste zat) in de brits mocht slapen. De rest kreeg van de bewaking een dun stromatje en een deken. Dus: wij (jongeren) sliepen op de grond. Je moest proberen meegaand te zijn, anders ontnamen de bewakers je de stromat en kon je rechtstreeks op de koude vloer slapen.
Er was een strikt regime: opstaan - dikwijls om 06:00u -, wassen, schoonmaken, eten, “luchten”, eten, … tot uiteindelijk rond 21:00u het licht zou uit gaan.
Wat als je naar de WC moest?
Als latrine was er in elke cel één emmer aanwezig, de zogenaamde “kiepelton”, omdat deze uitgekiept moest worden, … . Deze moest door iedereen gebruikt worden (kun je het je voorstellen: tot vijf man op één emmer? En dat, zonder privacy, ondenkbaar tegenwoordig! In een cel van amper 2x4 meter?).
Iedere dag werd de cel door de "bewoners" schoongemaakt en diende men de emmer buiten in de gang te zetten. Deze werd opgehaald, geleegd en teruggebracht. Hier was een speciale "emmerdienst" voor.
Het kwam ook voor dat er per cel iemand werd gesommeerd de emmer mee te nemen en te legen.
Daarvoor moest je door lange gangen lopen, waar centraal een (rode) loper lag.
Oh wee, als je een voet op die loper zette, of erger nog, iets uit de overvolle emmer morste!
Dat was meteen: een slag met de kolf van het geweer door de bewaker! En de straf was altijd buiten proportie!
Sommige bewakers waren echte sadisten! Voor veel gedetineerden was het een gevecht om de emmer te mogen legen. Dat was de enige mogelijkheid om eens extra te “luchten”, te wandelen. Ik heb dat maar één keer gedaan! Waarom maar één keer? …. Op de binnenplaats, waar alle urine en mest verzameld moest worden waren verzamelbakken opgesteld. Daaraan stonden, tot aan hun middel bevuild: Joodse Rabbijnen, met van die pijpenkrullen, in hun lange toga, hun robe totaal bevuild en die waardige mannen moesten met hun blote handen de stront fijnkneden, totaal mensonwaardig én tegen hun strenge principes in! Zij moesten ook de emmers ontsmetten, met creoline, alles stonk ernaar, op den duur ook mijn eigen kleren! Met diezelfde lege en ontsmette emmer moest je dan terug naar de eigen cel. Ik werd dan langs een rij gevangenen geleid, die in kettingen gebonden waren, waarschijnlijk verzetstrijders. Met de emmer moest je deze gebonden personen een “slag” geven!
Je moest, … dus ik probeerde dat zo zacht mogelijk te doen … .
Was deze slag niet hard genoeg naar de zin van de begeleider: kreeg jíj een slag met de kolf van zijn wapen!
Ik voel hem nog steeds!
(Hierover meldt het Oranjehotel: Het is wel mogelijk dat dit door de meer sadistische bewakers “bedacht” is, om op deze manier de gevangene die in strafcel of in Schutzhaft zat extra aan te pakken.)
Nachtmerries: “dit heb ik nooit meer willen doen, ik word er nog wakker van!”
Ik (Hubertus) vertelde tijdens een interview in 1996 aan Jehovah’s Getuigen, het Historisch Archief, te Emmen, Nederland:
“Uiteindelijk word ik op Binnenhof 7 ondervraagd: een onderdeel van hun tactiek was: observatie, non-verbaal gedrag.
Ik werd op een gang gezet, met 4 of 5 mensen om me heen, die me op afstand gadesloegen, mannen, maar ook vrouwen.
Ik word uiteindelijk in een bureau binnen gevoerd en aan de tand gevoeld door een gespecialiseerde commandant, SS-Scharfürer Kriminalassistent Friedrich Engelsman:
“Van wie heb jij Bijbelstudie gehad?”,
-‘Nou’- dacht ik: ‘ik weet: Cor Virret is dood!’, dus ik zei: “Van Cor Virret”, want ik dacht: ‘dooie kunnen ze niet verhoren!’
“Nee, nee, daar heb jij geen bijbelstudie van gehad”, en commandant Engelsman kon precies vertellen van wie wel!
Verder zie hij: “Jullie kleintjes moeten wij niet hebben, maar die grote, die moeten we hebben, die in Heemstede wonen! In die grote villa!”
“Nou daar zat een vrouw, daar en daar, en daar, (wijst met zijn vinger alsof ze er weer zaten) die zaten mij “op te nemen”, hoe ik reageerde op zijn vragen, … toen liet hij mij een paar foto’s zien” :
“Ken je die, en die en die?”
“Nou, al zette ze een mes op mijn strot, ik kende ze niet!
De meeste had ik nog nooit persoonlijk ontmoet, maar kende ze alleen door erover te horen vertellen, …”
Commandant Engelsman vervolgt: “Kijk, dit zijn degenen die in Heemstede wonen! Als we aan de deur komen, zijn ze weg!”
Ik schiet in de lach: “Tja, wat dacht je dan, die blijven toch niet wachten?” (schuddebuikt van lachen, tijdens video interview bij het overdenken van zijn vraag!)
Commandant Engelsman kwam terug op Delia. (Zij en mijn moeder waren een deel van de aanzet tot mijn bezoek aan het Binnenhof, enkele weken geleden, met het gekende resultaat … ; hij probeert duidelijk “sympathie” te tonen:
“Ik heb een treurige mededeling te doen”.
“Treurige mededeling? “
“Ja, dein Schwester, sie ist eh, … kaputt, Tot.”
Dat was totaal nieuw: als ik wist dat ze dood was, was ik nooit naar het Binnenhof geweest, om haar vrij te krijgen! Hoe naïef van me, van ons, maar we konden dàt niet weten! Ik reageer totaal zonder emotie!
“Ja” vervolgt de commandant: “het was wel een fanatieke! Zij heeft wel een standpunt ingenomen!”
Misschien zul je afvragen: hoe wist hij daar alles van? Zij was immers, zo blijkt later, in Auschwitz overleden, … .
Wel, hij had een uitgebreid, uitgeschreven verslag voor zich liggen!
“Ja, ze was zelfs zo fanatiek, we stelden haar de vraag: “Wat zou je doen als je vrij gelaten wordt?” Het antwoord van Delia: “Als ik hier vrijgelaten word, ga ik op die hoek verder met prediken!””
Ik bedenk: “Dat had ze net niet mogen zeggen!”, dat ging zeker tegen het zere been!
“Maar, ze hebt haar bestemming bereikt” - zoals de commandant dat zei - “Ze is ervoor gestorven!”
(Interviewer vraagt:) “Dat maakte toch wel een diepe indruk op hem, én om dat te moeten erkennen zal wel een beetje pijnlijk zijn geweest … “.
(Huub knikt bevestigend.)
Dus ik ga verder: “hoe zit dat nu met mijn?”
Ik kan niet anders dan zeer apathisch reageren, alsof de “wereld aan mij voorbij gaat”. Ik besef nog niet volledig: Delia is al 5 maanden geleden overleden. Mijn tijdsbesef, ook met het “heden” is weg, … . Ik geef geen informatie, en sluit me af. Ik kwam al zo min mogelijk buiten mijn cocon, mijn cel … .
Maar: misschien wordt daardoor mijn vrijlating wel bespoedigd, … .
“Nou”, zegt hij, “die kleintjes hebben we niet nodig, morgen ga je naar huis toe!”
“Kan ik dan vanavond niet naar huis? “
“Nee, morgen ga je naar huis, je papieren moeten in orde zijn, die moeten we laten opstellen”.
Toen kwam ik op 14 april 1943 buiten de gevangenis en wist niet meer of ik naar links of naar rechts moest! … “ (einde van het stukje, gebaseerd op het interview)
In de vele gesprekken vertelt Huub (mijn vader) me:
“Ik kwam buiten, keek omhoog naar de blauwe lucht: ik werd bang, hoe immens groot dat allemaal was! Eindeloos! … (dan volgde er altijd een pijnlijke stilte, tranen in zijn ogen, … .)
En hoewel ik lange tijd in Den Haag gewoond had, want ik ben er mijn hele leven naar school geweest, was ik gewoon de weg kwijt! Ik wist niet meer waar naartoe te gaan, ook had ik géén geld op zak!
Ik probeerde even te bezinnen: en hoorde ergens in die richting de “ting-ting” van een tram.
Daar moet ik naar toe, die kunnen me zeggen hoe ik moet lopen!
Dus: ik houd de tram tegen, niet bij een halte, de conducteur begreep meteen dat er iets aan de hand was.
Ik leg uit dat ik “zo lang” vast heb gezeten, dat ik daar en daar woon: Van Heurnstraat, Voorburg.
”Oh, stap maar op, zonder geld zeker? en ik zal bij de verbinding stoppen”.
Dus midden op een kruispunt stopte hij een andere tram, stapte uit, legde de situatie aan zijn collega uit; “Stap maar in”, en op een voor mij “herkenbare punt” werd ik “gedropt”“.
Huub, ik dus, had het geluk thuis te mogen komen!
Tijdens het interview werd ook gevraagd: “Kwamen jullie met Joden in contact?”
“Met joden kwamen we niet veel in aanraking, binnen de gevangenis. Wel heb ik ook de jodentransporten gezien! Ja, dat is wel erg hoor! Ja, op Scheveningen! Mensen die op transport gingen beleefden het allemaal anders, sommige zongen Psalmen - in het Hebreeuws dan hè, anderen liepen dan weer te vloeken, weer anderen liepen te huilen, maar, … die gingen allemaal op transport. … .
Ja hele gezinnen! Ja dien Duitsers waren geen lekkertjes!”
*Verhaal met Sammie: Verschillende keren hebben Peggy (mijn vrouw) en ik (Paulus) mijn vader moeten helpen door één van zijn trauma’s, meestal in het ziekenhuis! Als hij in spoed opgenomen was, dikwijls voor zijn hart, en in zo’n kleine observatiekamer terecht kwam (deze deed hem waarschijnlijk onbewust denken aan de grootte van de cel waarin hij weken heeft gezeten), kon hij “in een vingerknip” een flashback krijgen naar de 2de wereldoorlog.
Niettegenstaande dat hij meer dan 80 jaar oud was, werd hij op die momenten beresterk!
Al het verzorgende personeel in hun witte of groene schorten waren dan: “moffen” die hem kwaad wilden doen! We hebben moeten “vechten” - argumenteren eigenlijk - tégen het personeel om hem niet “plat te spuiten”, want wij wisten hoe we Pa door deze moeilijke situatie konden loodsen!
(Hij kon dat thuis ook krijgen: een geur, een liedje, een naam: én hij zat midden in het verleden! Triggers …)
Hoe moeilijk dat dit was?
Hij herkende ons in die fase niet!
“Ga weg, ga weg, wie ben jij?”
“Papa, je herkent me niet, maar ik ben jouw zoon, Paulus!”
Grote, bruine, verwarde ongelovige ogen staarden ons aan, … .
“Zou een zoon zijn Papa kwaad doen?” …
“Eh, nee”, zei hij met een bevende stem.
“Papa, je moet me geloven, ik ben er voor jou, ook al herken je me niet! Ik blijf bij je, totdat we er samen door zijn”. Ik pakte dan zijn hand stevig vast.
Nederig probeerde hij zich te onderwerpen, aan de voor hem, nog (steeds) vreemde zoon, en dan, … na een tijdje, dikwijls een uur of langer: schudde hij plotseling met zijn hoofd, alsof er een vlieg op zijn neus zat en was hij weer terug bij de tijd, in het “heden” als bij diezelfde vingerknip.
(Achteraf stelde de neuroloog: een soort epileptische aanvallen, te verhelpen met één klein pilletje/dag, … jaren afgezien!).
Maar ondertussen in zijn pijnlijke fase:
“Maar: waar is Sammie, ze hebben Sammie!”
Ik heb de waarheid geweld moeten aandoen want ik zei: “Sammie is nu veilig, we hebben hem verstopt!” – Ongelovige ogen staarden ons aan – onbewust wist hij beter … .
Wie was nu Sammie? Vader kende veel joodse mensen uit het vooroorlogse verleden! Bij één van de keren dat Joden in Den Haag op transport werden gezet, passeerde vader daar, hij had zo’n lange loden mantel aan, die inmiddels maten te groot was (fel vermagerd). Een joodse familie riep: “Huub, Huub, kom hier”. Met risico opgepakt te worden ging vader naar de Joodse kennis toe, die zei: “Hier heb je Sammie, verstop hem, neem hem mee, anders gaat die dood!” Er werd een kleine jongen van ca 5 jaar aan één hand opgetild, uitgemergeld, “Huub, steek hem onder jouw jas!” Zo werd Sammie met de voeten van de grond getild, gelijk een klein aapje aan zijn moeder, onder vaders jas, en vader iets dikker verliet zo snel mogelijk de zone, met “iets” onder zijn arm. Sammie kwam in de Van Heurnstraat wonen: bij de Rademaker’s. Het weinige eten werd nogmaals verdeeld! Dit ging maanden goed, totdat er een razzia was: Gestapo aan de voordeur, aan de achterdeur – vader vertelde: “Ze kwamen, zo leek het, van over het dak!” Oma en Opa Smit zijn schoonouders, de ouders van zijn vrouw, woonden gelijkvloers, beneden in hetzelfde portiek.
Opa Tinus werkte als sjouwer aan de haven, en daar kon hij soms na zijn shift de restslakken van de stoomtreinen ziften, om de nog brandbare kooltjes eruit te halen. Zij hadden een allesbrander die van kolen en cokes, via hout ook al het ander brandbare kon verwerken, desnoods oude schoenen!
Om de tijd te doden was de hele familie samen, bij Tinus aan het kaarten (dat scheelde in de verwarming!), een onschuldig spel. Ze waren op niets voorzien, totaal onverwacht, onaangekondigd. De omgeving Van Heurnstraat was bekend om “zwarte handel”, en mensen waren soms jaloers op elkaar, misschien heeft iemand onze familie “overgedragen” - we zullen het nooit weten? Sammie werd in het hectische moment “verwijderd”, gelukkig had men haast, men was op zoek naar “opeisbare mannen”. Gelukkig had vader de juiste papieren èn een ziekteattest, anders zou dit zware gevolgen hebben gekend!
Sammie? Daar is nooit meer iets van hem gehoord.
65 jaar na dit voorval spookte deze gedachte nog regelmatig door zijn hoofd! Hij bleef zich verantwoordelijk voelen, … . Wat mensen elkaar aan kunnen doen!
Zou iemand door soortgelijke omstandigheden soms niet “even” van zijn “spoor” geraken?
Er waren toch zware tekorten, zoals al beschreven, in wat men nu de BMI (Body Mass Index) noemt.
Huub ging op een gegeven moment letterlijk “door zijn knieën”, en moest naar het ziekenhuis.
Mijn moeder, zijn vrouw vertelde ons later, met een lach om haar mond: “Hij kon letterlijk niet meer op de benen staan. Naar Antoniushove, met de handkar: ik trok de kar, vader lag er in. Hij was zwaar ondervoed.”
Ik hoor moeder nog zeggen: “Waren we bijna aan de ingang van het ziekenhuis, zei hij tegen mij: ‘Ga jij er nu maar in liggen schatje, zal ik jou trekken!’ ”
Eigenlijk wel ijdel tot het laatste moment, gelukkig werd hij weer opgelapt, hij was ongeveer 26, … .
Verhaal insturen
U dient ingelogd te zijn om een verhaal in te sturen.
Account / aanmelden
Foto insturen
U dient ingelogd te zijn om een foto in te sturen.
Account / aanmelden
Wijzigingen doorgeven
U dient ingelogd te zijn om een wijziging/opmerking te versturen.
Account / aanmelden