Ferdinandus Johannes Franciscus Slegers

Persoonsgegevens

VoornaamFerry
InitialenF. J. F.
AchternaamSlegers
GeslachtMan
Leeftijd33
BeroepMedewerker Philips
Geboren13 februari 1910 in Helmond.
Overleden12 juli 1995 in Budel.

Reden arrestatieJehovah's getuige

Oranjehotel

Datum in Oranjehotel29 mei 1943
Oranjehotel verlaten9 december 1943
Cel(len)713  |  Een cel adopteren? Bekijk de mogelijkheden
VervolgVught, Sachsenhausen, Lieberose

 
Bron(nen):
NIOD
NRK ABC-kaarten

Ingezonden verhalen over Ferdinandus Johannes Franciscus Slegers

Ingestuurd door Oranjehotel op 20 november 2024

Verslag over Ferry Slegers, gebaseerd op een video interview met hem op 16 december 1994 bij hem thuis, Van Egmondlaan 25 in Budel. Ingestuurd door Wijnand Tydeman op 31-10-2024

Ferry is in 1910 geboren in Helmond als eerste kind van katholieke ouders. Ferry is op 14-jarige leeftijd gaan werken als fruitplukker, marktkoopman en fabrieksarbeider. Op 18-jarige leeftijd werd hij opgeroepen voor militaire dienst en heeft hij 9 maanden gediend bij het korps wielrijders in Den Bosch.

Daarna heeft Ferry 20 jaar gewerkt bij Philips in Tilburg bij de productie van radiotoestellen. Ferry was net als zijn moeder een praktiserend en strijdvaardig katholiek. Op een winterse zondagochtend werden zij bezocht door 2 vrouwelijke Getuigen van Jehovah (Manna Kamp en Alie Tollenaar). Vanuit de huiskamer riep zijn moeder dat hij die dames moest binnen laten.

Het gesprek ging over de betekenis van het ‘Onze Vader’ en Ferry - die inmiddels 27 was en een paar jaar verkering had - nam 3 boeken aan (‘Redding’ ‘Regeering’ ‘De Harp Gods’) en een brochure getiteld ‘Huis en Geluk’. Hij dacht zijn aanstaande een plezier te doen met de brochure.

Ferry vroeg zich wel af of de boodschap van de Getuigen wel overeenkwam met de Bijbel en noteerde het adres van de dames om eventueel hen later hierover te kunnen spreken. Na het eerste gesprek werd het zijn gewoonte om elke zaterdagavond de 3 Getuigen echtparen te bezoeken die zich in Tilburg hadden gevestigd. Ze gaven Ferry een katholieke Bijbel en elke woensdagavond vertelde hij zijn verloofde de nieuw geleerde dingen.

De Getuigen hadden het niet breed maar ze beschikten wel over een radio en na de gesprekken werd er op de muziek ervan gedanst. Ferry hield van gezelligheid en nam bij elk bezoek een zak pinda’s mee. Hij hield ook van lezen en zo heeft hij door persoonlijke studie kennis van de Bijbelse boodschap genomen. De gesprekken gingen vooral over de komst van Gods koninkrijk en Ferry vergezelde de Getuigen soms bij het predikingswerk in Breda.

Ferry begon vragen te stellen aan de pastoor zoals, hoe de paus zich ‘Heilige Vader’ kon noemen terwijl Jezus in Mattheüs 23 vers 9 verklaart dat ‘niemand op aarde zich vader mag noemen omdat er slechts één hemelse Vader is’. Zo waren er nog meer geschilpunten en de pastoor waarschuwde hem dat hij zijn voorgenomen huwelijk kon verbieden. Ferry’s aanstaande verbrak daarop de verloving.

Ferry’s familie vroeg hem de boeken van de Getuigen terug te brengen en zijn oom die een vooraanstaande positie bekleedde bij Philips, zei hem dat hij nog beter communist had kunnen worden. Ferry’s ouders begeleidden hem bij het terugbrengen van de boeken maar niet lang daarna zat hij thuis weer met zijn neus in de Wachttorenlectuur, maar nu met de omslag van een bibliotheekboek.

De Tilburgse Getuigen verhuisden en Ferry zocht nu ondersteuning van geloofsbroeder Beekmans uit Schijndel. Hij bezocht daar zijn eerste Wachttorenstudie vergaderingen en begon met het openbaar predikingswerk. Ferry gebruikte daarbij ook een grammofoon met getuigenisplaten die hij in een park plaatste en dan nodigde hij mensen uit om te komen luisteren. In 1939 werd Ferry gedoopt als Getuige van Jehovah.

Toen Ferry een oproep kreeg om op herhaling te komen in het Nederlandse leger, schreef hij de Krijgsraad in Den Haag dat hij dit niet langer met zijn geloofsovertuiging kon verenigen. Hij legde uitvoerig uit dat het doden van mensen tijdens oorlogshandelingen onverenigbaar was met het liefhebben van zijn naasten.

Met de algehele mobilisatie pakte Ferry zijn uniform in een koffer en trok hij burgerkleren aan. Op de vraag van zijn moeder waarom hij zijn uniform niet aandeed, antwoordde Ferry dat hij niet van plan was om in het leger te gaan dienen. Zijn moeder waarschuwde hem dat hij dan gevangenisstraf zou krijgen en ze huilde bij het afscheid. Ferry dacht dat het allemaal niet zo’n vaart zou lopen.

Bij het station aangekomen vroegen zijn maten ook waarom hij zijn uniform niet droeg. Na zijn uitleg kwam er een korporaal en een sergeant bij die hem ook al voor het gevang waarschuwden. Ferry antwoordde dat hij zich daarvan bewust was en zo kwam het dat hij in Breda in de gevangenis terecht kwam. Later voor de Krijgsraad in Den Haag werd Ferry’s brief waarin hij zijn standpunt motiveerde, aandachtig bestudeerd.

Ondanks dat en zijn mondelinge verweer werd Ferry veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf. Hij vroeg wel of hij eerst nog afscheid mocht nemen van zijn moeder wat resulteerde in een toestemming voor 3 verlofdagen. Ferry gebruikte die om zijn ouders te bezoeken maar ook de vrijwilligers van het Wachttorengenootschap in Heemstede. Hier ontmoette hij familie Bruins en hun nichtje Tiny die later zijn vrouw zou worden. In Eindhoven bezocht hij ook familie Benink maar na die 3 dagen verlof stond hij aan het station in Den Haag en werd hij in de boeien geslagen.

Ferry zat zijn straftijd uit in Veenhuizen samen met een geloofsgenoot en andere weigeraars van de antimilitaristische beweging. Na zijn straftijd te hebben uitgezeten zocht Ferry zijn nieuwe vriendin Tiny op in Dedemsvaart. Tijdens zijn gevangenschap hadden ze met elkaar gecorrespondeerd in een soort geheimtaal aangezien de Duitse autoriteiten alle activiteiten van Jehovah’s Getuigen in Nederland inmiddels hadden verboden. Zij maakten nu jacht op alle Getuigen die nog op vrije voeten waren. Ferry, zijn verkering en haar moeder konden onderduiken op de boerderij van een Groningse boer. Intussen gaven ze Bijbelessen aan zijn dochter, Emma Bloem.

De SS had inmiddels veel informatie verzameld over de activiteiten van Jehovah’s Getuigen en ene Engelsmann had de leiding in het vervolgen van de Getuigen. Ferry werd in Tilburg gearresteerd en naar het politiebureau gebracht. Daar bleek een hele groep personen te zijn opgebracht die Wachttorenlectuur hadden aangenomen. Het leek de bedoeling te zijn dat zij Ferry zouden aanwijzen als de gezochte persoon.

Nadat iedereen afzonderlijk was verhoord bleef Ferry als laatste over. Hij moest verklaren dat hij zijn activiteiten als Getuige van Jehovah zou staken. Hij stemde hierin toe met de bedoeling die juist zo snel mogelijk weer op te kunnen pakken en zo gebeurde. Niet lang daarna meldde de politie zich bij zijn ouderlijk huis. Ferry was wel thuis en zijn spullen stonden ingepakt in de gang maar zijn moeder deed alsof zij niet wist waar Ferry was. Nadat de agenten vertrokken waren bedankte Ferry zijn moeder voor haar bescherming omdat hij zich bewust was van het feit dat zijn moeder het helemaal niet eens was met zijn overtuiging en zijn bezigheden. Ferry dook opnieuw onder bij Tiny in Dedemsvaart.

Nu ging Ferry in Zwolle en omgeving verder met het predikingswerk. Hij gaf een tijd Bijbelstudie aan ene Piet van de Molen met wie hij later gezamenlijk uittrok in de predikingsdienst, uit voorzorg vermomd als krantbezorgers. Op een dag werden ze hierbij benaderd door 2 heren. Piet had meteen door dat het politieagenten waren. Aangezien Piet getrouwd was en kinderen had, maande Ferry hem om snel weg te komen. Ferry is toen opnieuw gearresteerd.

Een huisbewoonster waar Ferry had aangebeld bleek een NSB’er te zijn en Ferry had een dergelijk uniform al aan de kapstok zien hangen. De agenten bleken ook tot die partij te behoren en terwijl de een achter Piet aan ging, werd Ferry door de ander opgebracht. Ferry vroeg de man of hij gelovig was. Hij bleek gereformeerd te zijn. Ferry legde de agent uit dat als hij hem naar het bureau zou brengen, hij regelrecht naar het concentratiekamp gestuurd zou worden.

Zo probeerde Ferry de man op basis van geloofsgronden te overtuigen daar geen aandeel aan te hebben, maar de agent haalde Romeinen hoofdstuk 13 verzen 1 en 2 aan waar staat dat Christenen onderworpen dienen te zijn aan de ‘gestelde overheden’ of ‘de superieure autoriteiten’. Hierop redeneerde Ferry dat de Duitsers zich door de bezetting wederrechtelijk als autoriteit hadden opgeworpen en dus geen recht hadden op gehoorzaamheid van burgers.

Ferry trachtte de agent te doen beseffen dat hij een mensenleven op zijn geweten zou hebben als hij hem werkelijk naar het bureau zou brengen, omdat hij dan in het concentratiekamp onherroepelijk zou omkomen, maar de agent bleef bij zijn standpunt. Zo liep de agent met zijn fiets aan de hand samen met Ferry verder. Toen deed Ferry een vluchtpoging maar hij vergiste zich door een doodlopende straat in te rennen. De veel sterkere agent had geen moeite om Ferry te overmeesteren en alsnog naar het bureau te brengen.

Tiny kon hem hier nog enkele weken bezoeken maar daarna is Ferry overgebracht naar Den Haag (Volgens verklaring aan NIOD in 1950: Oranjehotel Scheveningen: 6 maanden). Hier werd hij door Engelsmann en anderen verhoord. Namen zoals die van Beekmans werden genoemd maar Ferry bleef alles ontkennen. Er zijn toen heel wat klappen gevallen maar uiteindelijk werd Ferry op transport gesteld naar Vught. Hier ontmoette hij de broeders Ab van Duren, Ferdinand Holtorf, Piet Broertjes, Jan Hemmink en tientallen anderen.

Ook hier kon Ferry met gevangenen die geen Getuigen waren over de Bijbel praten. Onderling hielden de Getuigen heimelijk vergaderingen aan de hand van binnengesmokkelde Wachttorenlectuur. Karl Kemena werkte in het broodmagazijn en kon wel eens voor een extra snee brood zorgen. Voedselpakketten die de familie of vrienden toezonden werden gelijkelijk onder de Getuigen verdeeld. Als een van hen iets te kort kwam, dan werd door anderen hutje bij mutje gelegd, zodat dat kon worden gedeeld.

Op een dag maakte Ferry in Vught mee dat het bevel “Bibelforscher austreten!” werd gegeven, maar niemand van hen verroerde zich. Pas toen ze werden aangesproken met “Zeugen Jehovas” traden ze als één man naar voor.

Vrouwelijke Getuigen konden vanuit het vrouwenkamp gestencilde Wachttorens het mannenkamp binnensmokkelen. Na werktijd kon ’s avonds dan wel in een hoekje van de barak een Bijbelbespreking worden gehouden waarbij Arthur Winkler de leiding nam.

Soms verzamelde zich in de quarantainebarak een groepje Getuigen rond het bed van Arthur Winkler waarbij Ferry een keer de opmerking maakte dat Arthur leek op de patriarch Jacob met zijn 12 zonen rondom hem heen. Arthur moet toen hebben gezegd: “Broeder Sleegers, jai macht altait gappen” en zo stond Ferry bekend, als een grappenmaker, behalve als het om geloofszaken ging. Dan was hij altijd serieus.

Arthur kon vanwege zijn zieke toestand alle binnengesmokkelde lectuur goed bestuderen. Hij verborg de lectuur in de strozak van zijn bed. Hij ging ook voor in gebed, maar elke Getuige bleef ook persoonlijke gebeden opzenden.

In Sachsenhausen ontmoette Ferry geloofsbroeders die al 7 jaar gevangen zaten. Ze hadden het ergste nu overleefd. Ferry moest neergestorte vliegtuigen slopen of spitwerk doen. Op een gegeven moment moest Ferry met een geloofsgenoot een wapentransport uitvoeren. Hier had Ferry gewetensbezwaren tegen waarop zijn geloofsbroeder zei: “Uw God is mijn God” en aan de dienstdoend officier meldde dat hij dit werk niet langer kon doen vanwege de bezwaren van Ferry. De officier maakte hen spottend uit voor ‘hemelkomieken’. In plaats hiervan moesten ze kisten uit elkaar halen in een kelder.

Het appèl begon om 4 uur in de ochtend en vaak moesten de gevangenen tot 6 uur buiten in de sneeuw kou lijden voordat de kampautoriteiten naar buiten kwamen om het appèl af te nemen. Op een keer werd tijdens zo’n appèl alleen Ferry omgeroepen. Hij werd op transport gezet naar strafkamp Lieberose waar alleen joodse gevangen zaten, waarschijnlijk omdat hij ooit in Vught werkzaamheden voor de oorlogsindustrie had geweigerd. De joodse gevangenen waren vel over been. Ferry moest hier brood distribueren.

Na verloop van tijd kreeg Ferry pleuritis en bad hij op z’n ziekbed om weer naar Sachsenhausen terug te mogen gaan. Even later, toen een verpleger binnenkwam - zelf een politieke gevangene met een rode driehoek - werd bepaald dat Ferry inderdaad terug mocht gaan omdat hij daar anders zou sterven. Hij werd bovenop een stapel brandhout, gewikkeld in een deken, getransporteerd naar Sachsenhausen. Ferry was zó blij weer naar zijn geloofsgenoten terug te gaan dat hij geen pijn meer voelde.

Arthur Winkler en andere broeders herkenden Ferry direct en hij werd meteen naar de operatiekamer gebracht. Hij werd plaatselijk verdoofd, er werd een opening in zijn zij gemaakt, een deel van een rib werd weggezaagd en een afvoer aangelegd. Alle vuiligheid kwam naar buiten. Ferry is toen 6 weken in het Krankenrevier verpleegd om te herstellen. Dat was een kritieke tijd.

In verband met de totale evacuatie van Sachsenhausen aan het eind van de oorlogsjaren, moesten ook de Getuigen het kamp verlaten. De bedoeling was de gevangenen per nationaliteit te groeperen wat de Getuigen weigerden te doen. Zo kwam het dat zij als enigen vertrokken als internationale groep, Duitse Getuigen, Hollandse Getuigen, Franse Getuigen, 230 man en enkele vrouwen in één groep.

De kampautoriteiten hadden de Getuigen een wagen toevertrouwd waarop het roofgoed van de SS werd vervoerd, omdat zij veronderstelden dat de Getuigen geen poging zouden doen om met die kostbaarheden aan de haal te gaan. Zodoende konden de Getuigen hun zieken meenemen waaronder Arthur Winkler die op de wagen werd vervoerd terwijl Ferry af en toe met hem sprak. Andere Getuigen, waaronder Herman Tollenaar, zijn via een andere weg uit het kamp gekomen. Zij werden op schepen geplaatst en zijn omgekomen tijdens het torpederen van die boten in de Lübecker bocht.

In die laatste uren hebben veel SS’ers geprobeerd te vluchten voor de naderende Amerikaanse legereenheden. Politieke gevangenen hebben kans gezien om wraak te nemen op hun voormalige beulen door SS’ers tot aan hun hoofd te begraven terwijl de Amerikanen en andere soldaten van de geallieerden toekeken.

De Getuigen wilden geen wraak nemen, en voelden Gods beschermende hand boven zich. In plaats van meteen naar de geallieerde legers over te lopen bleven zij achter om te overnachten in een bos. Niet één van de 230 Getuigen in hun groep is omgekomen terwijl duizenden gevangenen juist op die laatste momenten jammerlijk aan hun einde kwamen.

Ferry had veel geestelijke steun aan de Bijbelkennis die hij voorheen had opgeslagen. Onder andere het begrip van de strijdvraag (de strijd tussen God en de Duivel) heeft hem veel steun gegeven. Ferry voelde zich aangesproken door de gedachte in het boek Spreuken hoofdstuk 27 vers 11 waar God iedereen uitnodigt: “Wees Wijs mijn zoon en verheug mijn hart, dan heb ik een weerwoord voor hem die mij belastert.”

Verhaal insturen

U dient ingelogd te zijn om een verhaal in te sturen.

Account / aanmelden

Foto insturen

U dient ingelogd te zijn om een foto in te sturen.

Account / aanmelden

Wijzigingen doorgeven

U dient ingelogd te zijn om een wijziging/opmerking te versturen.

Account / aanmelden

Een andere gevangene zoeken