Nico Jan Broertjes

Persoonsgegevens

VoornaamNico
InitialenN.J.
AchternaamBroertjes
GeslachtMan
Leeftijd25
BeroepEerste luitenant Huzaren
WoonplaatsHIlversum
Geboren5 november 1915 in Langsa (Sumatra).

Reden arrestatieEngelandvaarder

Oranjehotel

Datum in Oranjehotel15 februari 1941
Oranjehotel verlaten1 september 1941
VervolgAmersfoort
Sachsenhausen

 
Bron(nen):
Oorlogsbronnen.nl

Ingezonden verhalen over Nico Jan Broertjes

Ingestuurd door Pieter Broertjes op 22 augustus 2024

Sachsenhausen lezing op 9 september 2022 door Pieter Broertjes in Kamp Vught
(10.09.22 : Laatste versie)

Dames en Heren, jongens en meisjes,

Bij ons thuis werd niet vaak over de Tweede Wereldoorlog gesproken. Dat kwam te dichtbij. Alleen rond 4 en 5 mei vertelden mijn ouders flarden over wat ze hadden meegemaakt. Vaak zonder veel context en zonder emotie.
Ze hebben beiden het nodige doorstaan. De oorlogsjaren hebben hen gevormd. Apart van elkaar. Mijn moeder verloor haar broer die op 7 mei 1945 – twee dagen na de bevrijding - bij het Rosarium in Utrecht door vluchtende Duitsers werd neergeschoten. Mijn vader overleefde bijna vier jaar Sachsenhausen. Over hem gaat mijn verhaal vandaag.
Interessant om te vermelden is dat beiden elkaar pas na de oorlog hebben ontmoet. Mijn moeder liep als student geneeskunde stage in het Diaconessenhuis in Hilversum. In het laatste oorlogsjaar verpleegde zij ene Pieter Broertjes, radioloog in Hilversum – naar hem ben ik vernoemd - die blaaskanker had. Hij had nog een wens: zijn zoon, mijn vader, terugzien die al sinds het begin van de oorlog in een concentratiekamp Berlin-Lichterfelde verbleef: Sachsenhausen.

Zijn wens werd niet vervuld, helaas. In maart 1945 overleed mijn grootvader.
Mijn vader, in april door de Russen bevrijd, meldde zich pas in juli van dat jaar, na een zware tocht, in Hilversum. Hij was benieuwd naar de verpleegster die zijn vader had verzorgd: Johanna Wessel, mijn moeder.
Ze kregen snel verkering en trouwden in april 1946; een half jaar voordat mijn vader naar Indië vertrok, uiteindelijk om deel te nemen aan twee politionele acties. Tegenwoordig spreken we van een kolonisatie-oorlog.
Mijn vader Nico-Jan Broertjes (roepnaam Frits) is in 1915 in Indië geboren, in Langsa op Sumatra. Zijn vader was militair-arts in Indië; zijn moeder kwam uit Zuilen bij Utrecht.
Hij vond het zijn plicht om te gaan. Hij zou een jaar blijven; het werden er drie. Mijn oudste zusje zag haar vader voor het eerst toen ze 2,5 jaar was en noemde hem oom pappie.

Vorig jaar sprak Catherine Keyl deze lezing uit. Een charmant verhaal, gericht op de vele kinderen die aanwezig waren. Zij heeft haar herinneringen opgeschreven in ‘Oorlogsvader’. Ook haar vader sprak weinig over de oorlog en al helemaal niet over het concentratiekamp Sachsenhausen Oranienburg ten NO van Berlijn.
Een jaloersmakend boek omdat ik ook zo graag als journalist mijn vaders levensverhaal had willen optekenen uit zijn mond. Dat is helaas niet gelukt. Hij durfde het niet aan. De herinneringen waren van te lang geleden. Mijn moeder ontraadde het mij ook daarover met hem in gesprek te gaan. Dat was emotioneel te zwaar, zo voorzag zij. Ze zei altijd: “Je vader heeft er een blok beton overheen gegooid, zodat hij zijn emoties de baas kan blijven.”
Nu zijn verhaal vertellen, stemt mij dankbaar. Met dank aan de organisatoren van deze lezing en speciaal aan Sonja Holtz, die het contact heeft gelegd.
De schrijver Primo Levi heeft ooit gezegd: kampslachtoffers zijn zwijgers of vertellers. Mijn vader was een zwijger; zoals zovelen. Een man van weinig woorden. Toch lukte het hem een enkele keer over de verschrikkingen die hij had meegemaakt in het kamp te spreken.
Zoals op 18 april 1995 in een openhartig interview dat Martin Schouten van de Volkskrant met mijn ouders hield.
En een half jaar later toen mijn twee zussen en ik met hem – vlak voor zijn 80ste verjaardag – naar Sachsenhausen vertrokken. Een unieke ervaring, waarover straks meer.

Terug naar het begin.
Laten we kijken wat mijn vader daarover zegt tegenover verslaggever Martin Schouten in 1995. Ik was toen net een paar weken hoofdredacteur van de Volkskrant. Schouten maakte de serie ‘Bevrijd’, ooggetuigenverslagen over het einde van de oorlog. Hij raakte op het spoor van mijn ouders en hield een indringend interview met beiden.
Mijn vader was voor de oorlog als jong cavalerieofficier – hij was 25 jaar - ingedeeld bij de marechaussee. Ze vervoerden tijdens de bezetting in auto’s van de marechaussee allerlei spullen voor het verzet en werden lange tijd niet aangehouden. Tot de Duitsers het in de gaten kregen en hij met een paar maten op 6 februari 1941 in café Schiller, in hartje centrum Amsterdam, werd opgepakt. Verraden! Door de NSB.
Ze kregen eenzame opsluiting in het ‘Oranje Hotel’, de gevangenis in Scheveningen. Na vier maanden volgde kamp Amersfoort. Daar werden ze na drie maanden op transport gezet naar Berlijn en vervolgens gingen ze te voet naar Sachsenhausen.
Het was 24 oktober 1941; zijn Haflingsnummer is 3976.
Mijn vader daarover: “Dan begint een heel apart leven. Als je binnenkomt ga je naar de ‘Entlausung’, word je helemaal kaalgeschoren, krijg je dat gestreepte gevangenispak aan en moet je werken in een schepcommando: een hoop grind ligt hier en dat moet daarheen.”
Hij vertelt over de morbide spelletjes van SS’ers met de gevangenen; met de dood als gevolg als je je niet aan de spelregels hield.
Vol trots vertelt hij dat hij af en toe in Berlijn moest werken. Als schilder. Onder andere bij Himmler. Daar kregen ze beter eten, dat ook voor de SS werd gemaakt. Dat was net genoeg om weer even op krachten te komen.
Op 2 december 1942 belandde hij in het kranken Revier, een soort kampziekenhuis. Hij was toen erg verzwakt en ondervoed. Het leven in de barakken brak hem op.
Als zoon van een medicus trok hij de aandacht van een Franse arts die zich enigszins over hem ontfermde. Hij kreeg wat extra eten, maar moest ook vreselijke dingen doen zoals het amputeren van ledematen (zonder narcose) en het leegscheppen van de gaskamer.
Dat brengt mij op een tweede moment dat hij over zijn kampervaringen vertelde. In oktober 1995 reisden wij – zijn drie kinderen en hij – naar Sachsenhausen. Mijn moeder was een jaar eerder geweest en had erop aangedrongen dat hij alleen met zijn kinderen zou gaan om een keer zijn verhaal aan ons te vertellen En zo geschiedde.
Een indrukwekkende ervaring voor ons alle drie.
Toen we de kamer betraden waar hij de lijken destijds had afgelegd die uit de gaskamers kwamen, zei hij: “Ik ruik de geur nog.” Kippenvel hadden we. Tijdens de begrafenis van mijn vader op 19 januari 2004 sprak mijn zus Arendine de gedenkwaardige woorden: “Ik zal nooit vergeten hoe zijn huid en stem veranderden toen hij het kamp binnenging.”
’s Avonds dronken we een stevig glas bier in het hard rock cafe in Berlijn en haalde hij herinneringen op. Een dag om nooit meer te vergeten.
En dan heb ik u/jullie nog niet verteld hoe hij in april 1945 het kamp na ruim 4 jaar, sterk ondervoed en verzwakt, heeft verlaten. Een ijzingwekkend spannend verhaal. Het begon er al mee dat niet de Amerikanen, maar de Russen het kamp kwamen bevrijden.
In de woorden van mijn vader: “Op een gegeven moment liep de wacht weg van de torentjes van het kamp en toen zeiden we: ‘He jongens, nu wordt het uitkijken geblazen, want er komt nog wilder volk binnen’. En verdomd, daar kwamen ze aan, te paard. We zijn bevrijd door Kozakken”, aldus mijn vader.
Het duurde nog een paar maanden voordat hij en andere gevangenen op transport konden.
De Fransen kregen voorrang. Ondertussen liep het werk in het Revier, het ziekenhuis, door.
Mijn vader vertrouwde de situatie niet. De vrachtauto’s met gevangenen gingen immers naar het Oosten, de verkeerde kant op. Hij kende de weg in Berlijn.
Toen zij eenmaal konden vertrekken sprong hij met een aantal maten – onder wie de latere stalmeester Freek Bisschof van Heemskerk en zijn vriend en latere zwager Just Koch - in een flauwe bocht uit de vrachtwagen. Op goed geluk. Doodeng.
Ze melden zich via de ondergrondse bij een Amerikaanse post; nog steeds gekleed in hun gevangeniskloffie. “Wat doe jij hier? Blijf hier, ga binnen koffiedrinken, ze moeten niet zien dat jij hier zit, want dan hebben we direct de Russen over de vloer”, aldus de Amerikaanse commandant tegen mijn vader.
Hij kreeg een overjas van de Amerikanen en pakte het vliegtuig naar Hannover. Vandaar ging hij door op transport naar Holland. Eindelijk thuis.
In Enschede belde hij direct naar huis en hoorde dat zijn vader een paar weken eerder was overleden. Het was 20 juli 1945. Van de overige gevangenen, die niet uit de vrachtwagen sprongen, is nooit meer iets vernomen. ‘Enkele reis Siberië’, zei mijn vader dan cynisch. Zijn onovertroffen oriëntatievermogen had hem en enkele maten gered.
God dank.
Enig cynisme was hem echter niet vreemd. Daar had hij soms last van als hij oud-kampgenoten, zeg lotgenoten, trof. Een keer ging ik mee, uit nieuwsgierigheid. Mijn vader ging akkoord. Zo was ik getuige van zijn ongemak. Bij de eerste spreker ging het al mis. ‘Vier maanden Sachsenhausen’, begon de inleider zijn verhaal. Mijn vader keek mij veelbetekenend aan. Later spraken we erover. Hij besefte drommels goed dat leed niet te vergelijken is, maar toch. Zijn beproeving was zo veel zwaarder geweest, maar hij was er de man niet naar om dat van de daken te schreeuwen. Dus zweeg hij en dacht er het zijne van.

Op weg naar huis kwamen de emoties. Eindelijk. Over de meest gehate kampbewakers die na bevrijding van het kamp uit elkaar werden getrokken door de gevangenen – vier per bewaker. Ze trokken zo hard mogelijk tot het lichaam scheurde. De Russen lieten het toe en keken een andere kant op.
‘En jij?’, vroeg ik. ‘Ik deed mee.’
Op zaterdag 3 maart 1962 heeft hij nog een verklaring afgelegd tegenover de politie van Den Haag in een proces tegen nazimisdaden van kampbewakers. Of zij daadwerkelijk straf hebben gekregen weet ik niet.
In augustus ‘45 ontmoet hij Johanna Wessel, mijn latere moeder. Het eerste wat ze samen doen is naar de Noorderbegraafplaats in Hilversum gaan, waar zijn vader en haar broer dicht bij elkaar liggen. Toeval bestaat niet. Het was het bindende element in hun kennismaking; ‘zij die er niet meer waren’, aldus mijn moeder in het Volkskrantinterview.

Dames en heren, jongens en meisjes, ik kom tot een afronding.
Piet Hein Donner’ oud- vicepresident van de Raad van State, beklemtoonde in 2020 in zijn Sachsenhausen lezing het belang van herdenken.
Zijn en mijn generatie, maar ook jullie, de aanwezige scholieren van groep acht van de Basisschool ‘De Sprinkplank’, die het monument hebben geadopteerd, mogen niet vergeten waartoe een oorlog kan leiden. Kijk naar de gruwelijkheden in Oekraïne dezer dagen; ook onze vrijheid staat weer op het spel.
“Herdenken”, zei Donner, “moet niet gericht zijn op het levend houden van het verleden, maar op het waakzaam blijven in het heden en het leefbaar houden van de toekomst.”
Dat mijn vader over zijn kampervaringen nauwelijks sprak, is hem niet kwalijk te nemen. Hij heeft ook nooit iets opgeschreven. Zijn methode om te overleven was te zwijgen en zijn verdriet in stilte te dragen. Alles kon altijd tegen je worden gebruikt. Als ik te veel sprak over delicate kwesties, waarschuwde hij mij wel eens.
“Hou toch je kop, man. De vijand slaapt nooit.”
In zijn ogen leefde de oorlog voort. Hij was op zijn hoede, altijd.

Amper dertig jaar oud overleefde mijn vader twee rampen, de Tweede Wereldoorlog en de oorlog in Indië. Hij was al die jaren niet alleen getuige, maar ook slachtoffer, en zelfs actor.
Zijn verhalen, hoe schokkend ook, zijn betekenisvol voor volgende generaties: dat nooit meer.
Mijn vader was een overlever. Toch ben ik er trots op dat hij – zij het mondjesmaat – ons over zijn ervaringen heeft verteld. Hierdoor kan ik u/jullie nu deelgenoot maken van zijn verhaal.
Wij die geen oorlog hebben meegemaakt worden ons op die manier blijvend bewust van het onbeschrijfelijk leed dat een oorlog veroorzaakt.
Oekraïne laat zien hoe de oorlog plotseling dichtbij komt. De verhalen over de verschrikkingen daar moeten ook verteld worden, want in ieder verhaal zit een waarschuwing en een oproep om dit nooit meer te laten gebeuren.
Op mijn vaders begrafenis in 2004 zei ik: “Hij stond altijd voor ons klaar, loste problemen op als we daarom vroegen. Hij was een man die mij, ons, weerbaar heeft gemaakt. Ik pluk daar elke dag de vruchten van.”
Hij was en is mijn held.
Ik eindig met een gedicht van mijn goede vriend en oud-columnist van de Volkskrant Remco Campert, die op 4 juli dit jaar is overleden.

Verzet begint niet met grote woorden
Maar met kleine daden

zoals storm met zacht geritsel in de tuin
of de kat die de kolder in z’n kop krijgt

zoals brede rivieren
met een kleine bron
verscholen in het woud

zoals een vuurzee
met dezelfde lucifer
die de sigaret aansteekt

zoals liefde met een blik
een aanraking iets dat je opvalt in een stem

jezelf een vraag stellen
daarmee begint verzet
en dan die vraag aan een ander stellen

Verhaal insturen

U dient ingelogd te zijn om een verhaal in te sturen.

Account / aanmelden

Foto insturen

U dient ingelogd te zijn om een foto in te sturen.

Account / aanmelden

Wijzigingen doorgeven

U dient ingelogd te zijn om een wijziging/opmerking te versturen.

Account / aanmelden

Een andere gevangene zoeken