Karel Frederik Otto James

Persoonsgegevens

VoornaamKarel
InitialenK.F.O.
AchternaamJames
GeslachtMan
Leeftijd40
BeroepBurgemeester van Gouda
WoonplaatsGouda
Geboren15 juni 1899 in Dordrecht.
Overleden19 oktober 1976 in Amerongen.

Reden arrestatieBelediging van de Wehrmacht
Gearresteerd op7 juni 1940

Oranjehotel

VervolgVrijheid
BijzonderhedenHij heeft een jaar in het Oranjehotel gevangen gezeten.

 
Bron(nen):
Boek van Bas von Benda-Beckmann, 'Het Oranjehotel'
Oorlogsbronnen

Ingezonden verhalen over Karel Frederik Otto James

Ingestuurd door Oranjehotel op 09 oktober 2023

Karel Frederik Otto James (1899-1976) is in 1940 burgemeester van Gouda, sinds 1938. Hij beschrijft zijn oorlogsgeschiedenis in 1970 in een tekst van 20 pagina’s, waarvan een deel in kopie in het Nationaal Archief is. Citaten hieruit zijn in dit verhaal tussen aanhalingstekens weergegeven.

Rond 20 mei 1940 wordt James vanuit het stadhuis in Gouda meegenomen en met de auto naar het Grand Hotel in Scheveningen gebracht. Hij wordt een paar uur ondervraagd in verband met de belediging en bedreiging van een Duitse parachutist in de meidagen. Aan het einde van de middag wordt hij teruggebracht naar huis in Gouda, waarschijnlijk Crabethstraat 2.
Op 7 juni 1940 wordt hij opnieuw gearresteerd en wordt naar de gevangenis aan de Pompstationweg in Scheveningen gebracht. Hij kan ervoor kiezen om te betalen voor zijn eten en doet dat ook. Hij krijgt daardoor goed te eten.
Rond 15 juni wordt hij voor zijn proces naar het gebouw van het Ministerie van Koloniën gebracht, Plein 1 in Den Haag. In de zaal hangt nog een portret van Koningin Wilhelmina en van de Gouverneurs van Indië. Hem wordt ter plekke een advocaat toegewezen, die tijdens het proces praktisch niets zegt. Karel James wordt veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf, vanwege belediging van de Duitse parachutist, die toen vermoedelijk krijgsgevangene was. Hij zal die straf in Scheveningen uitzitten; aanvankelijk in het deel aan de Pompstationweg. Hij krijgt wat werk (enveloppen vouwen) en mag zichzelf scheren. Op en vlak na 31 augustus 1940 worden er veel nieuwe gevangenen binnengebracht, die gearresteerd zijn vanwege Oranjegezinde uitingen op Koninginnedag. Hij krijgt twee celgenoten, die hij zelf mag kiezen uit een lijst gevangenen.

Kort daarna verhuist hij met vele anderen naar de cellenbarakken. “De cel was klein maar door een raam boven de deur kon men een goed stuk lucht zien. Wanneer er gelucht werd gebeurde dit één voor één in een smalle gang (taartpuntvorm) tussen hoge muren met, tussen je hoofd en de lucht, kippengaas. Men moest zelf dagelijks (onder toezicht opdat men niet met anderen zou praten) de ton met fecaliën tot aan het einde van de gang brengen. Zo nu en dan werd ik onder geleide naar de douchehokken gebracht, waar het verschrikkelijk tochtte.”
“Onderweg zag ik eens en wisselde een groet met prof.mr. Telders, die later in een concentratiekamp is omgekomen.”
“Het was een zondagmorgen en het was stil in de gang. Ik hoorde een volkse stem in een naburige cel naar zijn maat, die hij in een naburige cel vermoedde, roepen: ‘Kees, waar ben je?’. Er kwam antwoord. Toen weer: ‘Kees, wat doe je?’. Geantwoord werd: ‘Ik loup’. Daarna ‘Je loup toch niet weg?’. Gelach in de cellen en Duits gevloek en gescheld op de gang. Ook deze cellen waren via de verwarmingsbuizen gehorig, maar ik heb met mijn toenmalige buurlieden weinig contact gehad.”
“Ter ene zijde zat eerst een jood, die (begrijpelijkerwijs) erg in zijn rats zat. Aan de andere kant zat een ‘Geus’, die, naar ik hoorde, veel in het Binnenhof verhoord en geslagen werd. In de cel gaf hij geen kik. Waarschijnlijk was hij bang voor als medegevangenen poserende verraders.
In januari 1941 kreeg ik bericht, dat het vonnis van het Feldgericht bevestigd was. Dit had ten gevolge dat ik (Nederlandse) gevangeniskleren moest dragen. Het hemd en de onderbroek waren uitstekend, het buis redelijk, de broek veel te kort. De man die de kleren uitgaf zei venijnig: ‘Der Vorgänger ist darin gestorben, das kannst du auch machen’.”
“Men mocht eens in de week of eens in de maand (dat wisselde) schrijven en ik mocht brieven van Mary ontvangen. Men moest aannemen, dat zij vanwege de Duitsers gelezen werden, wat een rem bij het schrijven betekende en de wens ingaf om vooral geen hatelijkheden of opstandigheden neer te schrijven. De brieven, althans de mijne, waren dus gekleurd.”

Men mag in die tijd boeken lezen in de cel, bij voorkeur Duitse. Karel James laat een commentaar op het Bijbelboek ‘Brief an die Römer’ komen. Later vraagt hij een dergelijk commentaar op de ‘Brief an die Hebräer’ aan, maar dat bereikt hem pas bij het vertrek uit de gevangenis. “Ik neem aan, dat een of andere stomme Duitser, die de censuur moest uitoefenen, gedacht heeft, dat Romeinen bondgenoten, maar Hebräer joods gespuis waren.”
Karel James is enige tijd hulp van de boekenmeester de heer Ter Heiden, waardoor hij vaak veel boeken in zijn cel heeft. Hij vindt Ter Heiden een vrij stroef persoon. “Later heb ik gehoord, dat hij arrestanten, wie hij met berichten enz. van dienst kon zijn, geholpen heeft, en deswege (?) zelf vijf maanden in Einzelhaft gezeten heeft. Dit moet in 1943 zijn geweest.”
“Ik raakte in zekere zin ‘thuis’ in een cel, waar ik lang zat. Dat merkte men, wanneer men om een of andere reden (celcontrole, grote schoonmaak of vergissing) tijdelijk in een andere, overigens soortgelijke cel werd gestopt. Daar ontbraken dan kleine herkenningstekenen op de wand, tafel, enz. Men voelde zich ‘dépaysé’.”
“Omtrent Kerstmis wist Mary een Duitse bewaarder over te halen om met mijn schoon linnengoed ook een klein sparretakje en een kleurenfoto van een landschap mee te geven. Dat werd met grote emotie als band met de buitenwereld ontvangen en lang bewaard tot e.e.a. weer eens werd afgepakt.”
“Ik speelde weleens met de gedachte om te ontvluchten; het leek in de cellenbarakken niet zo onmogelijk als vanuit het stenen gebouw, maar het leek toch voor mij een vrij zinloos iets, want wat zou ik in Nederland? Van de mogelijkheid om naar Engeland weg te komen verwachtte ik niet veel, bovendien wilde ik als burgemeester bij het einde van de oorlog dadelijk in Gouda zijn.”

Omstreeks april 1941 gaat Karel James weer terug naar “het stenen gebouw aan de Pompstationweg. Indirect was dit een goed ding, want er gingen telkens geruchten, dat, als men nog meer dan een half jaar – later: meer dan drie maanden – had te zitten, men naar een gevangenis in Duitsland op transport gesteld zou worden.”
Na zijn vrijlating in juni 1941 keert James niet terug als burgemeester van Gouda, maar duikt onder. Op 5 mei 1945 meldt hij zich weer in Gouda en wordt weer burgemeester.

Zie ook https://nl.wikipedia.org/wiki/Karel_Frederik_Otto_James.

Verhaal insturen

U dient ingelogd te zijn om een verhaal in te sturen.

Account / aanmelden

Foto insturen

U dient ingelogd te zijn om een foto in te sturen.

Account / aanmelden

Wijzigingen doorgeven

U dient ingelogd te zijn om een wijziging/opmerking te versturen.

Account / aanmelden

Een andere gevangene zoeken