Persoonsgegevens
Voornaam | Derk |
Initialen | D. |
Achternaam | van Lingen |
Geslacht | Man |
Beroep | Leraar wis- en natuurkunde Christelijke H.B.S. te Leiden |
Woonplaats | Oegstgeest |
Geboren | 6 februari 1895 in Lollum. |
Overleden | 20 februari 1954. |
Reden arrestatie | Pilotenhulp; illegale organisatie |
Gearresteerd in | School waar hij werkzaam was |
Gearresteerd op | 15 oktober 1941 |
Oranjehotel
Datum in Oranjehotel | 15 oktober 1941 |
Oranjehotel verlaten | Januari 1942 |
Cel(len) | 341 | Een cel adopteren? Bekijk de mogelijkheden |
Vervolg | Kamp Amersfoort en in oktober 1942 naar concentratiekamp Buchenwald |
Bijzonderheden | Derk van Lingen werkte samen met Klaas den Dikken en Dick ten Cate Brouwer. Zie hun verhalen op deze website. |
Ingezonden verhalen over D. van Lingen
INGESTUURD DOOR DE HEER PROF. DR. W.MA. KALKMAN
Bijdrage voor Nationaal Monument Oranjehotel
DERK VAN LINGEN was, nadat hij op 7 juli 1936 aan de Rijksuniversiteit Utrecht gepromoveerd was op het proefschrift ‘Onderzoekingen in den koperboog’ ter verkrijging van de graad van doctor in de wis- en natuurkunde, leraar wis- en natuurkunde geworden aan de Christelijke H.B.S. in Leiden (tegenwoordig Visser ’t Hooft Lyceum). Hij woonde in hotel ‘Het Witte Huis’ in Oegstgeest.
Tijdens de mobilisatie in 1939 was Van Lingen, in de rang van reserve-kapitein, commandant van de 1e Compagnie van het IIe bataljon van het 32e Regiment Infanterie (1-II-32 R.I.). Hij was gelegerd nabij Fort Honswijk, gelegen aan de rivier de Lek. Het bataljon werd op zaterdag 11 mei 1940 vanuit de omgeving van Utrecht (Oostfront Vesting Holland, Groep Lek) naar Rotterdam gezonden om de daar gelegerde militairen bij te staan bij de verdediging van Rotterdam. Van Lingen moest met zijn manschappen het Maasstation en de Maasbruggen in Rotterdam verdedigen. Voor zijn heldhaftig optreden werd hij in 1950 onderscheiden met de Bronzen Leeuw (zie J. Oldenburg ‘Derk van Lingen, docent en drager van de bronzen leeuw’, Kronyck 2002/106, p. 18-21).
Na de demobilisatie hervatte hij zijn werkzaamheden als leraar en bleef hij contact houden met oud-militairen om het verzet tegen de Duitse bezetter vorm te geven. Hij stond in contact met de Ordedienst in Den Haag en Leiden. Hij probeerde in Leiden de bestaande illegale groepen samen te brengen. Het verzet in de beginperiode van de bezetting was nog niet goed georganiseerd en werd voornamelijk uitgevoerd door kleine groepen van verzetsmensen die elkaar kenden. Van Lingen werkte onder meer samen met een oud-leerling van de Christelijke H.B.S. in Leiden, Klaas Cornelis den Dikken (zie het verhaal van Klaas op deze website) en met Cornelis Andries de Bruijn (1892-1957), net als Van Lingen leraar aan de Christelijke H.B.S. in Leiden. De Bruijn werkte samen met onder meer de gepensioneerd ambtenaar Harmannus Jan Lamers (1880-1972), de Leidse onderwijzer Lieuwe Poort (1911-1990) en de student wis- en natuurkunde Johan Frans (Hans) van Walsem (1916-1943). Van Walsem werkte op zijn beurt weer samen met -onder meer- Adriaan (Lou) de Klerck (1917-1943), Frits van der Schrieck (1917-1999) en Dick ten Cate Brouwer (zie het verhaal van Dick op deze website). Een deelnemer in een verzetsgroep zat regelmatig ook in een andere groep. Zo waren groepen met elkaar verbonden en daardoor kwetsbaar in het geval van verraad en/of arrestatie.
Buiten Leiden stond Van Lingen in contact met verschillende verzetsmensen in Den Haag en omgeving, waaronder Eddy van der Harst (1918-?) uit Voorburg, die zich bezighield met het verbergen en helpen vluchten van neergeschoten geallieerde piloten. Toen de Sicherheitsdienst/Sipo Eddy van der Harst op de hielen zat, vluchtte deze naar Van Lingen in Oegstgeest. Van Lingen gaf hem geld en een fiets, waarna Van der Harst naar Klaas den Dikken in Katwijk aan Zee ging, die hem samen met Van Lingen hielp naar Engeland te ontkomen. Van der Harst verliet Nederland op 15 maart 1942 en arriveerde in Engeland op 17 December 1942. Hij overleefde de oorlog.
Klaas den Dikken was bevriend met Hella ten Cate Brouwer uit Leiden (zie het verhaal van Hella op deze website) en haar broer, Dick ten Cate Brouwer. Als Klaas den Dikken bij Van Lingen kwam voor een bespreking, bracht hij Dick ten Cate Brouwer wel eens mee. Doordat Klaas veel met Dick ten Cate Brouwer omging vertrouwde Van Lingen hem. Uit de gesprekken tussen Van Lingen en Den Dikken had Dick begrepen, dat Van Lingen Eddy van der Harst geholpen had te ontkomen aan de Sicherheitsdienst/Sipo. Dick ten Cate Brouwer kwam ook wel eens zelf een praatje maken bij Van Lingen en nam dan Bert Brijnen, een vriend van hem, mee.
Dick vertelde Van Lingen op enig moment dat hij tijdens zijn gevangenschap in het Oranjehotel van 9 tot en met 23 juli 1941 het vertrouwen had weten te winnen van een man met de naam Hadler, die voor de Duitsers werkte. Nu weten wij dat Dick destijds doelde op Wilhelm Hadler (1898-1946), die werkzaam was als Kriminal-Sekretär bij de Gestapo, afdeling IV-E. Deze afdeling had onder meer tot taak om spionage en contraspionage en alle daarmee samenhangende zaken te onderzoeken en stond onder leiding van Joseph Schreieder. Hadler stond volgens Dick aan de kant van de Nederlanders en voorzag hem van namen en adressen van personen, die gearresteerd zouden worden. Dick kon deze personen dan tijdig waarschuwen en hen daarmee de gelegenheid geven onder te duiken. Dit is -met de kennis van nu- een vreemd verhaal, maar wekte toen niet direct wantrouwen in zijn verzetsnetwerk, ook niet bij Van Lingen. Dick vertelde Van Lingen dat hij rustig kon doorwerken en als het “fout” liep, zou Hadler tijdig waarschuwen.
Dick ten Cate Brouwer hield woord. Op enig moment waarschuwde hij Van Lingen dat De Bruijn opgepakt zou worden. Van Lingen vroeg zijn medewerker Westrik om De Bruijn te waarschuwen. Nog geen half uur na de waarschuwing door Westrik werd er wederom bij De Bruijn aangebeld en toen hij opendeed stond Bert Brijnen voor de deur, die eveneens zei dat hij hem in opdracht van Van Lingen kwam waarschuwen dat hij kans liep gearresteerd te worden. Brijnen zei verder nog tegen De Bruijn dat Van Lingen graag zou weten met wie hij contact moest onderhouden, zolang De Bruijn ondergedoken zat. De Bruijn vertrouwde Brijnen en verstrekte hem de namen van de verzetsmensen met wie hij samenwerkte. Later heeft Brijnen verklaard dat hij niet in opdracht van Van Lingen De Bruijn waarschuwde, maar in opdracht van Dick ten Cate Brouwer. De Bruijn dook onder maar kwam na korte tijd toch weer terug in Leiden en werd op 26 september 1941 gearresteerd en overgebracht naar het Oranjehotel.
Inmiddels waren Hella ten Cate Brouwer, Klaas den Dikken en de met hen samenwerkende Bauke Planjer (zie zijn verhaal op deze website) ook gearresteerd door de Sicherheitsdienst/Sipo.
Op 15 Oktober 1941 ’s ochtends werd Derk van Lingen, in de school waar hij werkzaam was, gearresteerd door de Sicherheitspolizei/Sipo in aanwezigheid van de beruchte politieinspecteur en later commissaris van politie te Leiden, Ulrich Hoffmann. Bij zijn arrestatie was waarschijnlijk ook Heinrich Haubrock van de Sicherheitsdienst/Sipo aanwezig. Van Lingen had Haubrock eerder gezien, toen deze met Dick ten Cate Brouwer stond te praten na afloop van een bezoek van Dick aan Van Lingen.
Van Lingen werd overgebracht naar de Cellenbarakken in Scheveningen en opgesloten in cel 341. Op 23 oktober 1941 volgde de arrestatie van de met De Bruijn samenwerkende Lieuwe Poort en op 24 oktober 1941 de arrestatie van Harmannus Lamers. Beiden werden ook overgebracht naar het Oranjehotel. De Bruijn, Lamers en Poort werden een aantal weken later weer vrijgelaten.
Van Lingen werd in het Oranjehotel verhoord op 28 oktober 1941 en 3 november 1941. Klaas den Dikken schreef hierover in een uit de Kriegswehrmachtsgefängnis te Utrecht gesmokkeld briefje van 6 september 1942: “Intusschen werd Dr. V. Lingen en mijnh. De Brui[j]n gepikt, eerstgenoemde heeft zich uiterst flink gedragen. Zo ver ik kan inzien, de Brui[j]n niet. Hij trachtte zichzelf te redden ten koste van dr. v. Lingen en mij, hetgeen hem aardig gelukt is. Ik koester echter geen wrok ten opzichte van hem.”
Van Lingen zei later dat het eerste verhoor door Haubrock allesbehalve aangenaam was: “Men vroeg mij of ik wel begreep waar ik was en dat men mij kon laten verdwijnen zonder dat ooit iemand iets van mij terug zou zien.” Het verhoor ging met name over Eddy van der Harst en uiteindelijk moest hij toegeven, dat hij Eddy geholpen had weg te komen naar Engeland: “Door verraad wisten zij veel details, zodat ontkennen onmogelijk was.” Tijdens zijn verhoor verkeerde Van Lingen in de veronderstelling dat Dick ten Cate Brouwer eveneens gearresteerd was. Hij leidde dit af uit het feit, dat Haubrock bij het eerste verhoor een klein aantekenboekje uit zijn zak haalde met de woorden “Dat is je doodvonnis.” Dit boekje herkende Van Lingen direct als het aantekenboekje van Dick ten Cate Brouwer. Hij had hem verschillende keren in dit boekje zien schrijven. Het was een klein boekje met bruin leren kaft. De rugzijde was iets beschadigd. Van Lingen was al eens eerder opgevallen, dat ten Cate Brouwer soms aantekeningen maakte, dwars door ander schrift heen. Tijdens een van de verhoren, zag Van Lingen het aantekenboekje open op tafel liggen en zag dat er aantekeningen dwars door elkaar heen liepen.
Van Lingen werd ook verhoord door Wilhelm Hadler, die eveneens gebruik maakte van het aantekenboekje van ten Cate Brouwer. Op enig moment tijdens het verhoor vertelde Hadler aan Van Lingen dat hij door toedoen van Dick ten Cate Brouwer in het Oranjehotel zat.
Van Lingen is nooit voor de Duitse rechter in bezet Nederland geweest.
In januari 1942 werd hij van het Oranjehotel overgebracht naar Kamp Amersfoort. In een lezing voor de Vereeniging Oegstgeester Gemeentebelang (gepubliceerd in: Derk van Lingen, Vier jaar in Duitse concentratiekampen, Kronyck, 2002/106, p. 26-29) zei hij over zijn tijd in Kamp Amersfoort: “In het kamp Amersfoort hadden wij een beestenleven. Exerceren, looppas, liggen en staan was gewoon en wanneer het niet snel genoeg ging, werden wij door knuppelslagen tot meerdere spoed aangedreven.” Van Lingen moest zwaar werk verrichten: “Ook ik moest cement vervoeren en wanneer dit op de plaats van bestemming was gebracht dan moesten wij in looppas terug. Ging dat niet vlug genoeg, dan werden wij met knuppels bewerkt. […] Wanneer er iets gebeurd was, moesten wij voor de poort aantreden en liet men ons één à twee uur staan zonder verder naar ons om te kijken.” Na verloop van tijd werd Van Lingen kapper en badmeester in het kamp: “Vele mensen heb ik de haren geknipt en toen ik eens een oud heertje onder de schaar had en ik hem vroeg: ‘Als het trekt dan zegt u het maar’, vroeg hij mij of ik altijd barbier geweest was. […] De mensen die ik moest baden waren overdekt met wonden en vele malen ben ik in de badkamer gekomen, dat het bloed op de muren zat van slachtoffers, die waren afgeranseld en doodgeknuppeld.”
Als Nacht und Nebel gevangene werd Van Lingen eind oktober 1942 op transport gesteld naar concentratiekamp Buchenwald. Hij heeft daar ruim twee en een half jaar gevangen gezeten. Over deze periode zei hij tijdens zijn lezing voor de Vereeniging Oegstgeester Gemeentebelang: “Ik had het ongeluk te worden ondergebracht in de strafcompagnie. Het Lager stond onder toezicht van Duitse misdadigers (de groenen werden zij genoemd). Het leven dat wij daar gehad hebben, laat zich moeilijk beschrijven. Zware arbeid, rotsblokken hakken en afgeranseld met de knuppel. […] Gevallen van diefstal van eten waren aan de orde van de dag, omdat wij niet genoeg kregen. Wie gesnapt werd, werd doodgeranseld.” Binnen het kamp werden ook verzetsactiviteiten ondernomen door een ondergronds kampcomité in het kamp, waaraan Van Lingen deelnam (zie hierover Kirsten Snijders, Nederlanders in Buchenwald 1940-1945, 2001, p. 37): “Al geruime tijd stond het voor ons vast dat de oorlog voor de Duitsers verloren was en hiervoor hadden wij maatregelen getroffen. De illegaliteit was in het bezit van geheime radiotoestellen, geweren en zelfs een paar mitrailleurs. Zelfs beschikte men over een geheim zendapparaat, waardoor de geallieerden op de hoogte werden gehouden van de toestand in het kamp. Zo werd op een nacht de omtrek van Buchenwald gebombardeerd waar fabrieken waren voor het vervaardigen van oorlogsmateriaal. Alles werd met de grond gelijk gemaakt en de tip hiervoor werd gegeven door ons geheim station.” Vlak voor de bevrijding van Buchenwald ontsnapte Van Lingen ternauwernood aan de dood. Op 6 april 1945 zou hij, samen met 45 andere gevangenen, opgehangen worden, maar dankzij het ondergrondse kampcomité kon Van Lingen onderduiken in het kamp tot het moment van de bevrijding (zie hierover ook Kirsten Snijders, a.w., p. 89).
Op 11 April 1945 werd hij, zoals hij zelf zei “meer dood dan levend” door de Amerikanen bevrijd. Op 10 mei 1945 keerde hij, met een groepje van vijftien politieke gevangenen, op eigen gelegenheid terug in Nederland. Rond 7 juni 1945 was hij weer terug in Oegstgeest.
Prof. dr. W.M.A. Kalkman
wolak@ziggo.nl
Verhaal insturen
U dient ingelogd te zijn om een verhaal in te sturen.
Account / aanmelden
Foto insturen
U dient ingelogd te zijn om een foto in te sturen.
Account / aanmelden
Wijzigingen doorgeven
U dient ingelogd te zijn om een wijziging/opmerking te versturen.
Account / aanmelden