Alexander Marcus Dwinger

Persoonsgegevens

VoornaamAlex
InitialenA.M.
AchternaamDwinger
GeslachtMan
BeroepMilitair piloot in opleiding (reserve officier-vliegenier)
Geboren13 november 1919 in Leeuwarden.
Overleden5 juli 1994 in Amsterdam.

Reden arrestatieVerraden in een poging naar Engeland te gaan.
Gearresteerd op8 augustus 1941

Oranjehotel

Datum in Oranjehotel8 augustus 1941
Oranjehotel verlatenDecember 1941
Cel(len)113  |  Een cel adopteren? Bekijk de mogelijkheden
VonnisTer dood veroordeeld, waarna gratie verleend en werd de straf omgezet in 5 jaar tuchthuis.
VervolgTuchthuis Rheinbach; aankomst op 24 december 1941.
Daarna overgeplaatst naar Siegburg op 10 april 1942
Bevrijd op 6 mei 1945

 

Ingezonden verhalen over Alexander Marcus Dwinger

Ingestuurd door Ron Dwinger op 08 januari 2021

Interview met A.M. Dwinger
Inleiding
Alexander Marcus Dwinger (Lex in de omgang) sprak regelmatig over zijn ervaringen in de oorlogsjaren van 1939-1945. Maar als hij dit deed, vertelde hij meestal over een opmerkelijke gebeurtenis of een specifieke belevenis uit een bepaalde periode.. Daarom nam één van zijn twee zonen in 1981 het initiatief om zijn vader te vragen zijn ervaringen van het begin tot het eind van de oorlog in chronologische volgorde te vertellen. Dit verhaal werd toen in meerdere sessies met een taperecorder opgenomen. Hieronder volgt een onderdeel van dit verhaal in zijn eigen woorden en wel dat stuk dat betrekking heeft op de voorgeschiedenis en het verblijf in de Scheveningse gevangenis. Enkele details zijn als voetnoten toegevoegd. Deze details staan vermeld in nauwkeurige verslagen, die in Duitse oorlogsarchieven zijn terug gevonden.
Het interview
Begin 1941 ben ik terecht gekomen op een dependance van de Koninklijke Militaire Akademie, in Oosterhout, waar speciale cursussen werden gegeven voor piloten om omgeschoold te worden voor de burgerluchtvaart. Want de oorlog kon alleen maar voor korte tijd zijn en ik had nu eenmaal in mijn hoofd: ik wilde burgerpiloot zijn. Op die school zaten alleen en uitsluitend ex-militairen. En wel, ex-militairen die op de één of andere manier iets te maken hadden met de luchtvaart. Het hoefden geen piloten te zijn. Dat konden ook radio-telegrafisten zijn, dat konden navigators zijn, dat waren mensen van de marine, luchtvaart, enzovoorts. Een grote zwerm van ongeveer drie honderd jongens, die over het algemeen bestempeld konden worden als goede Nederlanders. Dan bedoel ik met goede Nederlanders het tegenovergestelde van foute Nederlanders. Ik kan niet beoordelen of er ook foute jongens tussen gezeten hebben. Het zal misschien wel, maar voor mij was de algemene indruk: goede Nederlanders. Een broeinest van spionage. Het waren allemaal officieren of onderofficieren. De enkeling die fout was, werd binnen de kortst mogelijke tijd er wel “uitgebonjourd” of uitgepest.
Zodat van daaruit, van die school uit, een enorm grote activiteit werd ontplooid ten aanzien van het beginnend verzet. Want verzet was er natuurlijk nog niet in 1941. Dat was nog helemaal niet georganiseerd. Men begon daar al spoedig met ondergronds werk. Ik zou haast willen zeggen verzetsgroepjes. Het waren nog maar hele kleine groepjes van jongens, die iets wilden doen. Want ze hadden allemaal een enorme binding met het koningshuis, met de Nederlandse regering. Dus ze wilden iets doen. Ik heb ook in zo een groepje gezeten, dat was de groep Kieboom. Er was een kans voor ons, acht man, om naar België te gaan. Daar was ergens een loods- waar weet ik niet meer- met een vliegtuig, waarmee we naar Engeland zouden vliegen. Met zijn achten (uit de Duitse oorlogsarchieven blijkt dat de acht personen waren: Louis Kieboom, Karl de Roos, Jan Herman van Santen, Adrianus Jacobus de Beijer, Alexander Marcus Dwinger, Jan Willem Zeylmans, Bernard Jan Ruesink en Freddy van der Upwich) zijn we op weg gegaan naar dat vliegtuigje dat ons aangewezen was. We hebben er voor gezorgd dat we voldoende geheim materiaal verzameld hadden, allemaal tekeningen met opstellingen van Duits afweergeschut, kazernes en kampementen waar Duitse troepen waren gelegerd, die we op ons lichaam hadden bevestigd. Dat hele zaakje is van te voren geregeld en van te voren verraden. Op de achtste augustus 1941 moesten we ons verzamelen buiten het dorp Hilvarenbeek. Daar zouden we met een verhuis auto naar België worden vervoerd. We hadden ons verstopt tussen de meubels en in kasten. Net over de Belgische grens hoorden we Duitse commando’s, S.D., die ons lieten stoppen. We hoorden enkele Duitsers schreeuwen, een aantal S.S. mensen of S. D.-ers sprongen met getrokken pistolen in de auto, maakten de kastdeuren open en we konden met onze handen boven het hoofd uitstappen. We weten niet wie ons heeft verraden. Althans niet iemand uit onze groep, want alle acht mensen die daar gepakt zijn, zijn allemaal voor de rechter verschenen. Alleen wie we niet gezien hebben, waren de chauffeur en de bijrijder. Ik kan dus niet zeggen dat die ons verraden hebben. Ik heb me er ook nooit in verdiept. Kieboom wel. Hij heeft dat willen uitzoeken, maar hij is nooit één stap verder gekomen. Kieboom was ook één van de acht. Hij was er zelf bij en is ook gepakt. Ik moet zeggen dat net in die tijd, ik geloof anderhalve maand tevoren, maar dat valt nog na te trekken, de Duitsers maatregelen begonnen te treffen tegen de joden. De joden moesten een “J” in hun paspoort hebben. En op bepaalde dagen, al naar gelang van de plaats in het alfabet, moest je je gaan melden om die “J” in je paspoort gestempeld te krijgen. Nou, zover was ik nog helemaal niet. Dus ik heb ook nooit die “J” gehad. We zijn toen gearresteerd en naar Scheveningen overgebracht. Dat waren de “cellen barakken”. We zijn daar met zijn achten tegen de muur geplaatst. Niet om gefusilleerd te worden, maar om ondervraagd te worden. De strafgevangenis in Scheveningen was een Polizeigefängnis. De S.D had de leiding. Je zou het kunnen vergelijken met een politiek huis van bewaring. Die binnenkomst in Scheveningen was eigenlijk een verschrikking. Want we werden daar onmiddelijk geconfronteerd met situaties die we helemaal niet kenden, waar we zelfs nog niet eens over gehoord hadden. Maar om een idee te geven: toen ik daar naar de muur geleid werd, hoorde ik iemand schreeuwen en gillen. En toen ik me omdraaide zag ik dat twee S.D. mensen een figuur over de grond voortsleepten, helemaal bebloed, en dat bleek Henri Kan te zijn, die bij mij op de “vliegschool” had gezeten. Niet iemand van de acht, maar de enige andere joodse jongen, die op de “vliegschool” in Rotterdam had gezeten. Die dus op een andere wijze gepakt was. We wisten toen op datzelfde moment al wat ons te wachten stond. Dit is ons uiteindelijk niet gebeurd. Wij zijn, geen van ons, ooit geslagen. Er is nooit intimidatie gebruikt. Waarschijnlijk omdat het te eenvoudig was in ons geval, omdat er niets te ontkennen viel, omdat ze van ons niets hoefden te weten, want zij wisten veel meer dan dat wij ooit hebben geweten. De zaak was al voordien verraden. Zij wisten precies alles wat wij hadden voorbereid. Daardoor is het verhoor, wat daarna heeft plaats gevonden, nooit een rauw verhoor geworden en zelfs humaan, zou ik willen zeggen. In mijn groep van acht zaten drie jongens die dezelfde vliegopleiding hadden gehad als ik, die bij mij op school hadden gezeten, die met mij op Ypenburg hadden gevlogen, vrienden. Wij kenden elkaar goed. Eén van die vrienden, hij was de meest intieme vriend, wist dat ik joods was. Die anderen wisten het waarschijnlijk ook wel. Ik had het nooit onder stoelen of banken gestoken. Maar hij (Aad de Beijer) wist het zeker. Hij was katholiek. Ik kwam bij deze jongen veel thuis. Want deze jongen zijn ouders woonden in Rotterdam. Dus we hadden vrij veel contact met elkaar. We stonden daar met zijn achten tegen de muur. Toen kwam die knaap van de S.D. onze gegevens noteren. Hij begon aan de linkerkant. En dan moest je zeggen: je naam, je voornamen, de naam van je vader, de naam van je moeder, leeftijd, waar geboren en natuurlijk- dat was heel belangrijk: religie. Het gekke is, en dat is ook door onervarenheid van mij, dat ik me nooit gerealiseerd heb dat deze vraag naar voren zou komen. Het werd in Nederland nooit gevraagd. Misschien bij sommige gelegenheden, maar religie was in Nederland nooit een belangrijke kwestie. Daar wel. Naast mij stond die vriend, die ik gemakshalve Aad de Beijer zal noemen. En die was net ondervraagd en toen was ik aan de beurt. En die vent stond dus achter mij, die S.D.-er, en die begon al die vragen af te vuren. Toen hij kwam tot de vraag: religie? Zou ik zonder aarzeling geantwoord hebben: jood. Maar voordat ik de kans kreeg, antwoordde mijn vriend (Aad): “katholisch”. Waarop hij een klap met de kolf van het geweer kreeg. En die S.D.-er beweerde zoiets van, “dat kan hij zelf wel zeggen, er wordt jou niets gevraagd”. Maar voor mij was het toen al een uitgemaakte zaak: ik was katholiek. Ik heb dus toen herhaald: katholisch. En vanaf dat moment ben ik katholiek geweest. Toen wij dus in de cel zaten, realiseerde ik me ook wel wat een ingrijpende belevenis dit geweest was. Wat een vreselijk belangrijk moment dit geweest is. Dat had ik me op het moment zelf niet gerealiseerd, maar later, toen het allemaal rustig bezinken kon... Goed, ik heb mij dus voorgenomen om de hele periode van gevangenschap katholiek te zijn. Ik had geen enkele affiniteit met het katholieke geloof. Ik had mij daar nooit in verdiept.
Het verblijf in Scheveningen is voor mij een volkomen nieuwe ervaring geweest. Ik kwam daar in een cel (Uit de Duitse oorlogsarchieven blijkt dat hij in oktober 1941 in cel nummer 113 heeft gezeten), waar reeds twee mensen aanwezig waren, die daar de hele dag op een strozak lagen te rotten. Ik moest leren leven met de geluiden van een gevangenis, het zogenaamde morse systeem, wat alle gevangenen zich eigen dienden te maken om berichten door te geven via de centrale verwarmingsbuizen. De gevangenis zelf was eigenlijk voor ons vol afwisseling, omdat je er iedere dag weer uitgehaald werd voor ondervraging of voor bepaalde bezigheden, die in ieder geval een afwisseling gaven in de sleur van het op je bed liggen de hele dag. We werden alle acht apart gevangen gezet. Ik zag een deel van de anderen wel tijdens de zogenaamde lucht uren. Dat waren kooien, waar je een half uurtje of een drie kwartier werd gebracht om een beetje verse lucht te krijgen (uit de Duitse oorlogsarchieven blijkt dat de gevangenen elke 6 weken bezoek mochten ontvangen. Aangezien zijn moeder en zus op 27 oktober 1941 voor de laatste keer op bezoek waren geweest, werd een schriftelijk verzoek van hun om hun zoon/broer op zijn verjaardag, op 13 november te mogen bezoeken, afgewezen. Ze mochten hem pas weer op 8 december 1941 bezoeken). In die afdeling waar ik dus zat, heb ik ook een aantal prominente figuren leren kennen, die ik weliswaar heel zelden zag, maar die ik wel praktisch iedere avond via ons morse systeem sprak. Tot die figuren behoorde Plesman en mensen die behoorden tot de eerste vezetsgroepen. Die namen zijn me nu ontschoten, maar die namen kan je allemaal terug vinden in de boeken van Lou de Jong. Mensen, die vrijwel allen ter dood zijn veroordeeld. Begin oktober moesten wij voorkomen voor het Feldgericht Luftgau Holland aan de Singel in Amsterdam. Ongeveer op de plaats waar nu de spaarbank voor de stad Amsterdam staat. Een oud patriciërshuis was dat toentertijd. We werden vanuit Scheveningen eerst gebracht naar de strafgevangenis aan het Kleine Gartmanplantsoen. Daar hebben we twee of drie dagen doorgebracht. Alles wat ik me van het Kleine Gartmanplantsoen herinner is, dat we daar een heerlijk prakje met bruine bonen te eten kregen. In de groep van jongens die tegelijk met ons voor het Feldgericht moesten verschijnen, zat iemand die zo zenuwachtig was, dat hij het eten niet door zijn keel kon krijgen. Waardoor ik toen voor de eerste keer in al die maanden weer eens lekker mijn buik rond kon eten. Het Feldgericht bestond uit allemaal geüniformeerde Duitse militairen, Luftwaffe officieren. We kregen een Duitse advocaat toegewezen, ook een officier van de Luftwaffe. De man had ons voordien nog nooit gezien, hij had nog nooit een woord met ons gewisseld. Hij kende ons alleen maar uit de stukken. Zijn verdediging was dan ook van nul en generlei waarde. Ik herinner me dat ik bij het Feldgericht nog een reprimande heb gekregen. Wij zaten uiteraard tijdens de zaak “als eregasten” op de eerste rij. Ik zat met mijn knieën over elkaar. Waarop één van de officieren mij toebeet, dat men voor een Feldgericht van “das große Deutsche Reich” niet met zijn benen over elkaar kon gaan zitten. Dat was een gebrek aan eerbied. Goed, ik heb dus keurig mijn beentjes naast elkaar gezet en heb het hele proces kunnen volgen. Er zijn een paar vragen aan ons gesteld, die we konden beantwoorden. Het heeft eigenlijk niet veel tijd gekost. Binnen anderhalf uur waren wij allemaal ter dood veroordeeld. Als ik zeg allemaal, dan moet ik daar één uitzondering voor maken. Namelijk de twee Indische jongens, de twee die deel uitmaakten van het Koninklijk Nederlands Indische leger (KNIL), dat waren ook twee van de acht, zijn vrijgesproken (het betrof Bernard Jan Ruesink en Freddy van der Upwich). Dit bewijst dan weer de kronkel van het Duitse recht. Waarom zijn die twee vrijgesproken en zijn die andere zes wel veroordeeld? Wel, dat zat hem hier in: alle zes waren reserve officieren, behoorden tot de reserve land- of zeemacht. De twee KNIL officieren waren beroepsofficieren. Bij de capitulatie heeft elke beroepsofficier een verklaring moeten ondertekenen, waarin stond dat hij beloofde niets tegen de Duitse Wehrmacht of de Duitse overheidsinstanties te zullen ondernemen. En als officier ben je toch een man van eer. Dus moest men wel aannemen dat deze twee jongens dan ook niet van plan waren iets te ondernemen tegen de Duitse Wehrmacht en dat hun bedoeling alleen maar geweest is om via Engeland, in Indonesië te kunnen komen, terug te gaan naar hun vaderland. Voor ons zessen was dat anders. Wij waren allemaal reservepersoneel en wij hadden zelf de verklaring niet ondertekend. De verklaring was destijds ondertekend, bij de capitulatie, door de opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, generaal Winkelman. Zodat men in gemoede kon aannemen, dat wij wel wat zouden ondernemen tegen de Duitse Wehrmacht. Dus wij zijn ter dood veroordeeld en zij zijn vrijgesproken. Met dien verstande dat die twee jongens onmiddellijk krijgsgevangen zijn gemaakt. Er was een bevel uitgesproken om die jongens over te brengen naar een krijgsgevangenkamp in Duitsland. Het dramatische van dit verhaal is, dat deze twee nooit zijn teruggekeerd. En alle zes ter dood veroordeelden zijn wel teruggekeerd. De één meer, de ander minder invalide, maar ze hebben alle zes de oorlog overleefd. Die twee Indische jongens zijn uit het krijgsgevangenkamp ontsnapt en in Indonesië terechtgekomen. Daar zijn ze beiden omgekomen.
Het vervoer van het Feldgericht naar Scheveningen is op zich ook een interessant verhaal. Om de één of andere reden is dit vervoer niet volgens de Duitse Gründlichkeit georganiseerd. Ik weet niet waarom. Misschien omdat de zitting iets uitgelopen was. In ieder geval was er geen wagen aanwezig om ons terug te vervoeren naar Scheveningen. En dus zijn wij geketend, geboeid dus, met een man of twaalf, in het gelid gesteld en gebracht van de Singel, de bloemenmarkt, naar het Muntplein om daar de tram te nemen naar het Centraal Station. In die tussentijd heb ik een klein kattebelletje kunnen schrijven. Toen ik eenmaal op het achterbalkon van de tram stond- dat balkon was natuurlijk door de grüne Polizei ontruimd, want dat moest vrijgemaakt worden voor de gevangenen- heb ik dat stukje papier op de grond laten vallen, buiten de tram. Ik heb verder niet gezien wat er met dat stukje papier gebeurd is, maar ik wéét wel wat er mee gebeurd is. Iemand heeft dat stukje papier zien vallen. Want je begrijpt dat zo’n groep van twaalf mensen, die daar zo geboeid worden weggevoerd, wel bekijks trekt. Iemand heeft dat stukje papier gezien, heeft dat van de grond opgeraapt. En daar stond op: dat ik in de strafgevangenis in Scheveningen zat, dat ik een proces had gehad vandaag in Amsterdam, dat ik ter dood veroordeeld was en of men dit papiertje wilde afleveren in de Deurloostraat 51, bij mijn moeder. Dezelfde avond was het papiertje in de Deurloostraat. Mama heeft onmiddellijk Barend gewaarschuwd. En dat was eigenlijk het eerste moment dat men geweten heeft dat ik in Scheveningen zat. Na de veroordeling van 13 oktober, zijn wij in dodencellen opgesloten in de strafgevangenis in Scheveningen. Daarvoor zaten we in de Polizeigefängnis in Scheveningen.
Op 5 december 1941 is er een antwoord gekomen op ons verzoek om gratie. Dat antwoord was van General der Flieger Christiansen (Wehrmachtbefehlhaber in Nederland), waarin wij allemaal werden begenadigd, alle zes, en veroordeeld werden tot vijf jaar “Zuchthaus” in Rheinbach, Duitsland. Dat was voor ons natuurlijk een bijzondere dag, want we begrepen onmiddellijk dat die vijf jaar tuchthuis alleen maar een fysieke kwestie was, of we dat zouden uithouden. En verder leefden we in de overtuiging dat de oorlog toch binnen twee of drie jaar afgelopen zou zijn. Dus dan zouden we wel weer vrijkomen. Die generaal Christiansen stond bekend als een hond. Maar ten opzichte van ons, jonge mensen, had hij blijkbaar clementie. Bovendien was hij General der Flieger. Misschien heeft zijn vliegeniershart gesproken. De meesten van ons waren piloot. Maar een andere reden zou kunnen zijn- ik heb me er nooit in verdiept en ik kan het niet nagaan- dat het november/december 1941 was, het begin van onze bezettingstijd. Het zou een slechte indruk hebben gemaakt op de Nederlandse bevolking, wanneer zes jonge jongens doodgeschoten zouden worden. Men durfde het dus niet aan om één of andere reden. Hier had dus niet Seyss-Inquart het woord, maar hij, omdat we militair waren.
Op 23 december werden we bij elkaar geraapt- en dat zijn niet alleen deze zes man, maar een groot aantal mensen geweest- en werden we op transport gesteld naar Duitsland. Met een boevenwagen werden we naar Amsterdam gebracht. Een bijzondere ervaring voor mij, want het was de eerste keer dat ik in zo’n wagen gezeten heb. Ik had nog nooit een boevenwagen van binnen gezien. Die bestaan helemaal niet meer, dat waren vroeger wagens met zes hokjes, drie aan elke kant, die elk afzonderlijk vergrendeld konden worden. Achter die zes hokjes zaten twee bewakers. Zodat je nooit kon ontvluchten. Dat was dus ook zo’n “boevenwagentje”, bestemd voor zes gevangenen, en daar hebben we met achttien mensen in gezeten. Dat wil zeggen dat in elk hokje drie man zaten. Nou, dat was niet meer zitten, dat was niet meer staan, maar dat was hangen. Van Den Haag naar Amsterdam. Ik heb het klaargespeeld om in dat kleine hokje in slaap te vallen. Ik ben dus bij het Centraal Station in Amsterdam gewekt. Dat kwam alleen maar omdat het om me heen begon te bewegen, te stoten en te stompen. We moesten eruit, we moesten in een trein, in een aparte coupé en zijn toen gebracht naar Kleef. Daar zijn we naar een gevangenis gebracht en hebben daar overnacht. In die gevangenis heb ik ook een leuke ervaring opgedaan. We werden begeleid door de grüne Polizei. Het is moeilijk om duidelijk te maken wat grüne Polizei is. Grüne Polizei had in Amsterdam, in Nederland, een zeer ongunstige klank. Het was geen S.S., het was geen S.D., maar dat was een speciale politie, een beetje te vergelijken met onze marechaussee, zou ik haast willen zeggen, en die waren erg krengerig, erg gevaarlijk, erg wreed, zonder nu direct de praktijken van de S.S. er op na te houden. De grüne Polizei is dus ook de instantie geweest die de razzia’s in Nederland allemaal heeft begeleid en georganiseerd. Goed, wij zijn begeleid door die grüne Polizei in Kleef aangekomen. Daar aangekomen, kregen we iets te eten. Al die tijd waren we geboeid. Dat wil zeggen, om het aantal boeien te sparen zijn we twee aan twee geboeid. Met mijn rechterhand aan de linkerhand van iemand anders. Onder de groep van gevangenen die daar in Kleef aankwamen, was een jongen van, ik denk, zestien, net zeventien jaar. En die jongen, die zat al die tijd te huilen. En die wou niet eten. Toen vroeg één van die grüne Polizei mensen aan mij, waarom die jongen de hele tijd zat te huilen. Ik heb het die jongen gevraagd. De reden bleek te zijn, dat hij er niet tegen kon om als misdadiger geboeid te worden. En zijn zenuwen natuurlijk. Daarop antwoordde die man van de grüne Polizei: hier heb je een Butterbrot, geef dat aan dat joch en zeg hem dat hij als Hollander, er zich helemaal niet voor hoeft te schamen dat hij hier geboeid is. En dat gaf toch wel weer een hele andere kijk op de mentaliteit van die grüne Polizei, tenminste, van één zo’n man. De volgende dag zijn we aangekomen op de plaats van bestemming, zijnde Rheinbach, een model tuchthuis, gelegen aan de Franse oever van de Rijn.

Een uitgebreide samenvatting van de oorlogservaringen van Alex Marcus Dwinger is te lezen (op blz 89-99) in het boek “De joodse bruiloft” geschreven door Auke Zeldenrust en uitgegeven door Boom uitgevers in 2018 (224 pagina’s).

Verhaal insturen

U dient ingelogd te zijn om een verhaal in te sturen.

Account / aanmelden

Foto insturen

U dient ingelogd te zijn om een foto in te sturen.

Account / aanmelden

Wijzigingen doorgeven

U dient ingelogd te zijn om een wijziging/opmerking te versturen.

Account / aanmelden

Een andere gevangene zoeken