Hélène Louise ten Cate Brouwer

Persoonsgegevens

VoornaamHélène Louise
InitialenH.
Achternaamten Cate Brouwer
GeslachtVrouw
Leeftijd26
BeroepBedrijfschef keramiekfabriek
WoonplaatsAmsterdam
Geboren27 oktober 1914 in Alphen aan den Rijn.
Overleden2 december 1986 in Wassenaar.

Reden arrestatieSpionage
Gearresteerd inLeiden
Gearresteerd op25 september 1941

Oranjehotel

Datum in Oranjehotel8 oktober 1941
Oranjehotel verlaten1 mei 1942
Vonnisdoodsstraf, omgezet in 10 jaar tuchthuis
VervolgAmsterdam
Düsseldorf
Anrath

 

Ingezonden verhalen over Hélène Louise ten Cate Brouwer

Ingestuurd door W.M.A. Kalkman op 16 augustus 2020

Hélène Louise (ook aangeduid als: Hella of Hellen) ten Cate Brouwer werd geboren op 27 oktober 1914 te Alphen aan den Rijn als oudste dochter van Dirk Brouwer (1885-1962) en Helene Hubertina Elisabetha ten Cate (1882-1944). Het gezin bestond uit vier kinderen. Bij Koninklijk Besluit van 26 mei 1922 is de familienaam officieel gewijzigd in ten Cate Brouwer. Haar vader was directeur-eigenaar van de N.V. “Het Tegelhuis” en de Nederlandse Mozaïekvloertegelfabriek, beide gevestigd te Alphen aan den Rijn. Daarnaast was hij in de periode 1 april 1922 tot 1 april 1942 voorzitter van de Kamer van Koophandel voor Rijnland in Leiden. Het gezin Ten Cate Brouwer woonde van 1938-1947 aan de Wassenaarseweg 2 te Leiden.

In de loop van 1940 was Hélène’s broer, Dick ten Cate Brouwer (1916-1990) betrokken geraakt bij verzetswerk. Hij maakte geen onderdeel uit van een organisatie, maar werkte samen met een of meer vrienden uit zijn tijd op de Gemeentelijke HBS in Leiden (nu Bonaventura College). Ook werkte hij samen met Trijntje den Dikken (1916-2000) en haar broer Klaas Cornelis den Dikken (1919-1943), die in Katwijk aan Zee woonde. Klaas Cornelis den Dikken stond op zijn beurt in contact met een verzetsgroep die voornamelijk bestond uit een aantal leraren en oud-leerlingen van de Christelijke HBS aan de Kagerstraat in Leiden (nu Visser ’t Hooft Lyceum). De voorman van deze verzetsgroep was de wis- en natuurkundeleraar Derk van Lingen (1895-1954) uit Oegstgeest.

Ook Hélène wilde verzetswerk doen. Vreemd genoeg vroeg zij dat niet aan haar Broer Dick, maar aan Bauke (ook aangeduid als: Koos) Planjer (1914-1994), een bekende uit haar HBS-tijd, die -zoals hij zelf heeft verklaard- “op bescheiden schaal illegaal werk op eigen houtje” verrichtte. Hélène en Bauke zagen elkaar regelmatig in dezelfde bus vanuit Leiden naar hun werk: hij naar Gouda, zij naar de tegelfabriek van haar vader in Alphen aan den Rijn. Tijdens een van die busreizen vroeg Hélène aan Bauke of hij verzetswerk deed, wat hij in eerste instantie ontkende. Bij volgende ontmoetingen begon zij steeds weer over dat onderwerp. Uiteindelijk heeft hij toegegeven en haar gevraagd gegevens te willen verzamelen over vliegveld Valkenburg. Deze gegevens (o.a. munitieonderkomens, mitrailleurnesten, stand van barakken en hangars ten opzichte van de geografische ligging enz.), moesten op een kaart getekend worden. Hiervoor nam Hélène contact op met Klaas den Dikken, die dit verzoek neerlegde bij zijn dorpsgenoot Kees Kruyt. In augustus 1941 gaf Kees Kruyt de door hem gemaakte tekening aan Klaas. Via Hélène kwam de tekening bij Bauke Planjer terecht.

Op maandag 15 september 1941 werd Bauke Planjer gearresteerd. Bij zijn arrestatie vertelde zijn Sachbearbeiter Kurt Lahr (Kriminal-Kommissar bij de Afdeling VI-E van de Sicherheitsdienst in Den Haag en assistent van Joseph Schreieder) hem dat de Sicherheitsdienst in het bezit was van een anonieme brief waarin, naast zijn naam, ook de namen van -onder meer- Klaas en Hélène genoemd werden in verband met de kaart van vliegveld Valkenburg. Op 16 september 1941 werd Klaas den Dikken, die op dat moment werkzaam was in het Gemeentehuis in Katwijk aan Zee, gearresteerd. In de nacht van 24 op 25 september 1941 werd ten slotte Hélène gearresteerd door Kurt Lahr. Alle drie werden overgebracht naar de Cellenbarakken van het Oranjehotel.

Op zondag 2 november 1941 moesten Hélène, Bauke Planjer en Klaas den Dikken terechtstaan voor het Feldgericht des kommandierenden Generals und Befehlhabers im Luftgau Holland. Door de Duitse rechter werd Hélène die dag ter dood veroordeeld wegens spionage voor de vijand. De President van het Feldgericht, Dr. Metz, deelde haar echter mee, dat hij gezien haar correcte houding tijdens het onderzoek en op de zitting zelf een gratieverzoek in Berlijn zou indienen. Ook haar vader diende een gratieverzoek in. Om zijn gratieverzoek te ondersteunen, hield hij op 26 februari 1942 een pro Duitse rede, ter gelegenheid van zijn afscheid als voorzitter van de Kamer van Koophandel en Fabrieken van Rijnland te Leiden. Een week na zijn rede bezocht Dirk ten Cate Brouwer, Dr. Ernst August Schwebel (1886-1955), Beauftragte van de Rijkscommissaris in de provincie Zuid-Holland, die Dirk prees om zijn rede. Hij beloofde Dirk’s verzoek om gratie te ondersteunen bij Hanns Albin Rauter (1895-1949) en Rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart (1892-1946). Op 7 maart 1942 werd aan Hélène gratie verleend. Het gratiebesluit werd haar op 21 april 1942 meegedeeld, waarbij werd aangegeven dat haar straf werd omgezet in 10 jaar tuchthuisstraf. Om aan de dwangarbeid te ontkomen, adviseerde haar Sachbearbeiter Kurt Lahr Hélène om een brief aan Dr. Metz (de President van het Feldgericht) te schrijven, met daarin het verzoek om voor de Deutsche Nachrichtendienst te mogen werken. Kurt Lahr kende haar vader omdat hij gewerkt had bij de Rheinische Wandplattenfabrik te Bendorf am Rhein, waarvan haar vader eigenaar was geweest. Zij volgde zijn advies op en gaf als motief voor haar verzoek aan mee te willen werken aan de bestrijding van het communisme. Na een persoonlijk onderhoud met Hélène, besloot Metz haar verzoek in te dienen bij het Reichssicherheitshauptambt (R.S.H.A.) te Berlijn.

Op 1 mei 1942 verliet Hélène het Oranjehotel en werd overgebracht naar de gevangenis aan de Weteringschans in Amsterdam. Op 6 juni 1942 werd zij naar Düsseldorf-Dehrendorf overgebracht en van daaruit op 9 juni 1942 naar Anrath, waar ze te werk werd gesteld in een fabriek. De periode van dwangarbeid omschreef ze als een hel op aarde. Op 1 december 1942 werd ze onverwacht vrijgelaten. Ze reisde per trein naar Nederland en meldde zich bij Kurt Lahr, die haar overdroeg aan Joseph Schreieder (1904-?). Na een verblijf op diverse plaatsen in Den Haag en in St. Michielsgestel, werd zij begin 1943 overgebracht naar de Deutsche Reichsschüle für Mädel in den Niederlanden te Heythuysen. Onder toezicht van de directrice, Barones Julia op ten Noort (1910-1994) moest zij tot maart 1943 Engelse les geven aan kinderen van 10 tot 12 jaar.

Daarna werd zij teruggebracht naar Den Haag en voorgesteld aan Friedrich Knolle (1903-1977), die verantwoordelijk was voor de inlichtingendienst (Nachrichtendienst) in Nederland en rapporteerde aan de Befehlshaber der Sicherheitspolizei (BdS) und SD voor de bezette Nederlandse gebieden. Hélène werd door Knolle toegelaten tot de opleiding aan de spionnenschool A-Schule-West (Seehof) in park Sorghvliet in Den Haag en op landgoed De Oxerhof in de buurt van Deventer. Deze opleiding duurde van april tot en met oktober 1943. Hier was zij bekend onder de naam Fräulein Braun. Op 28 oktober 1943 vertrok zij onder de naam Gerda Hoffmann via Berlijn naar Verona in gezelschap van -onder meer- Herbert Kappler (1907-1978). In December 1943 arriveerde zij in Rome en ging werken voor Kappler. Hier kreeg zij een paspoort op naam van Anneke van Tuyll.

Met de geallieerde opmars in 1944 verliet Kappler Rome en bleef Hélène achter met een spionageopdracht. Na de bevrijding van Rome meldde Hélène zich op 6 juni 1944 (de dag dat haar vader voor de derde keer trouwde in Alphen aan den Rijn) vrijwillig bij de geallieerden, die zij haar diensten aanbood. Na enige tijd vertrouwde de Britse contraspionagedienst haar en nam haar in dienst. De bedoeling was dat Hélène de spionageopdracht van de Duitsers zou uitvoeren en gecodeerde berichten zou sturen aan de Duitsers over de positie van de geallieerden. Onder begeleiding van de Britten zette ze het berichtenverkeer met haar voormalige SD-superieuren op. Hélène maakte hierbij een fout, die opgemerkt werd door de Britse contraspionagedienst. De Duitsers wisten door deze fout dat zij “onder controle” van de geallieerden was. Het vertrouwen bij de geallieerden was weg en op 3 september 1944 werd Hélène gearresteerd. Op bevel van generaal Harold Alexander werd zij op 7 oktober 1944 van Napels naar Londen overgevlogen. Daar werd zij vastgezet in de Holloway gevangenis. Hier werd ze uitvoerig verhoord door de Britse geheime dienst en Majoor Oreste Pinto (1889-1961), Hoofd van de Nederlandse contraspionageafdeling bij het geallieerde opperbevel. Wegens gebrek aan bewijs werd Hélène door de Britse autoriteiten vrijgelaten en op 4 augustus 1945 met een RAF Dakota overgevlogen van het vliegveld Croyden naar Vliegveld Valkenburg (Zuid-Holland), vergezeld door Oreste Pinto die haar naar haar ouderlijk huis aan de Wassenaarseweg 2 te Leiden bracht. Daar aangekomen hoorde zij dat haar moeder op 23 december 1944 was overleden, haar vader Dirk vanaf 8 mei 1945 geïnterneerd was in het kamp De Martha-Stichting te Alphen aan den Rijn (en vanaf 6 augustus 1945 in de Doelenkazerne te Leiden) op verdenking van collaboratie met de Duitsers (waarvoor hij bij beslissing van 11 februari 1946 van de Procureur-Fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof te Den Haag onvoorwaardelijk buiten vervolging werd gesteld) en haar broer Dick met onbekende bestemming vertrokken was en door de Nederlandse politie gezocht werd omdat hij verdacht werd een agent-provocateur van de Sicherheitsdienst in Nederland te zijn geweest. Alleen haar zus Lotte Marianne woonde nog in het ouderlijk huis.

Op 7 augustus 1945 kreeg Hélène van het toenmalige Bureau Nationale Veiligheid (vroegste voorloper van de huidige AIVD) een bewijs van goed gedrag. Op 22 maart 1948 besliste het Openbaar Ministerie om haar niet te vervolgen voor het strafbaar feit waarvan zij werd verdacht, namelijk in dienst te hebben gestaan van de Sicherheitspolizei en Sicherheitsdienst voor het verrichten van spionage ten gunste van Duitsland. Haar zaak werd geseponeerd. In deze periode heeft zij nog een kortstondige relatie gehad met Oreste Pinto.

Vanaf 1949 was Hélène huishoudster bij Ir. Henri Johan Marcus Walraven de Quartel (1903-1982), met wie zij op 1 augustus 1953 trouwde. Het huwelijk hield niet lang stand. In 1957 ging het echtpaar uit elkaar.

In 1952 verscheen in Engeland het eerste deel van de serie Spycatcher boeken van Oreste Pinto. De Nederlandse vertaling van deze boeken onder de titel Spionage, Contraspionage verscheen in 1962. In de Nederlandse vertaling vertelt Pinto de belevenissen van Hélène (in het boek Louise genoemd) in hoofdstuk 20: “Vrouwelijke spionnen”. In het seizoen 1959-1961 zond de BBC de op de boeken van Pinto gebaseerde populaire televisieserie Spycatcher uit, met de Britse acteur Bernard Archard in de rol van Pinto. Eén aflevering was gewijd aan “Louise”. In 1962 werd in Nederland een bewerking van deze serie door de KRO uitgezonden onder de titel De Fuik, waarin Frits Butzelaar de rol van Pinto voor zijn rekening nam. Ook nu was één van de afleveringen getiteld “Louise” en besteedde aandacht aan de spionageactiviteiten van de voor het Nederlandse publiek onbekende Hélène.

In de Telegraaf van 29 mei 1962 vroeg Henk van der Meijden, nadat hij een foto had gekregen die gemaakt was tijdens de opnamen van de aflevering “Louise”, aan zijn lezers of iemand wist wie deze “Louise” was. In de Telegraaf van 21 juni 1962 blijkt Hélène door Henk van der Meijden gevonden te zijn. Hij doet uitgebreid verslag van zijn gesprek met haar. Hélène, die niet op deze publiciteit zat te wachten, spande een kort geding aan tegen de KRO om uitzending van “Louise” te verhinderen.

Op 25 november 1962 (bron:https://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000036228:mpeg21:a0012) diende het kort geding. De in Wassenaar als gezelschapsdame van een ‘prominente Nederlander’ wonende Hélène (“een knappe vrouw van middelbare leeftijd met een uiterst gedistingeerd voorkomen en een wilskrachtig gezicht” volgens het Leidsch Dagblad van 27 november 1962) treedt dan uit de publiciteit en verschijnt in persoon tijdens het kort geding. Nederland weet vanaf dat moment wie Pinto’s “Louise” is. Hélène maakte bezwaar tegen de uitzending van "Louise", omdat die aflevering haar eer en goede naam aantastte. De Telegraaf schreef op 22 november 1962 dat de echte Louise een rustig leven wilde leiden: “In niets meer wil ik aan de oorlog worden herinnerd" […] Het is als een nachtmerrie en de wijze waarop overste Pinto mij heeft voorgesteld in zijn boek en in de tv-serie is niet in overeenstemming met de waarheid." Haar advocaat voegde daar tijdens het kort geding aan toe: “Zij dreigt voor miljoenen tv-kijkers te kijk te worden gesteld op een manier, die de nieuwsgierigheid en de sensatielust prikkelt. Het stuk druipt van erotiek, stelt haar zedelijke en politieke gedragingen onjuist voor en bevat compromitterende onthullingen van lasterlijke aard, die haar eer en goede naam aantasten en haar in haar eigen milieu in een zeer - bedenkelijk licht zouden plaatsen".

Op 4 december 1962 oordeelde de president van de rechtbank Amsterdam dat de KRO de aflevering “Louise” niet mocht uitzenden. De president benadrukte in zijn vonnis dat hij is “uitgegaan van juistheid van het relaas van 'Louise', waartegen gedaagde (KRO, toevoeging auteur) geen enkele grond van redelijke twijfel heeft aangevoerd.” Ook mocht de KRO het vertoningsrecht van deze aflevering niet afstaan aan derden, alles op straffe van een dwangsom van NLG 250.000,--. De KRO berustte in de uitspraak. De uitspraak is gepubliceerd in de Nederlandse Jurisprudentie 1963/64.

Daarna verdween Hélène weer in de anonimiteit. Op 2 december 1986 overleed zij in Wassenaar.

Nog altijd is het lastig haar handelen goed te duiden. In eerste instantie was zij een verzetsstrijdster die voor haar verzetswerk ter dood werd veroordeeld in 1941. Haar omslag om voor de Duitsers te gaan werken, werd waarschijnlijk ingegeven door het verlangen in leven te blijven en de haar opgelegde tuchthuisstraf zoveel mogelijk te ontlopen. Zo makkelijk als ze voor de Duitsers vanaf 1942 werkte, zo makkelijk ging ze voor de geallieerden werken vanaf juni 1944. Was ze toch veel slimmer dan Pinto dacht (“Ik heb een zeer lage dunk van vrouwelijke spionnen” in Spionage en Contraspionage, p. 264) en was ze in de loop van de tijd behendig geworden in het bespelen van haar Duitse superieuren en Engelse en Nederlandse ondervragers? Niemand heeft nog grip gekregen op haar geschiedenis. Niet haar tijdgenoten en nu ook nog steeds niet. Nadat Oreste Pinto op 10 mei 1945 de Britse autoriteiten adviseerde haar vrij te laten, bleef bij de Britten grote twijfel bestaan. Op 16 mei 1945 schreef H.P. Milmo van de Britse geheime dienst MI 5: “It seems to me that we should avail ourselves of the suggestion made in the final paragraph [van Pinto’s verslag, toevoeging auteur] and get rid of this woman at the earliest opportunity. It must be recognized that she cannot be kept in detention indefinitely, and probably the sooner we can wash our hands of her the better.” Toen bij de Britse autoriteiten bekend werd dat de Nederlandse autoriteiten overwogen Hélène niet te vervolgen, schreef J. Chenhalls aan Home Office: “You will remember that this woman was interned for part of the war in Holloway […]. There was a gating order made for her with all her aliases dated 9th August 1946, and for our part, we should be glad to see that this remains unaltered by the Dutch decision.”

Verhaal insturen

U dient ingelogd te zijn om een verhaal in te sturen.

Account / aanmelden

Foto insturen

U dient ingelogd te zijn om een foto in te sturen.

Account / aanmelden

Wijzigingen doorgeven

U dient ingelogd te zijn om een wijziging/opmerking te versturen.

Account / aanmelden

Een andere gevangene zoeken